vervoeging van de bedrijvende vorm van voldragen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voldragen | te voldragen | ||||||||
toekomend | zullen voldragen | te zullen voldragen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voldragen | te hebben voldragen | ||||||||
toekomend | voldragen zullen hebben | voldragen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
voldragend | voldragen | ev. voldraag |
mv. verouderd voldraagt |
voldrage | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | voldraag | voldraagt | voldraagt | voldraagt | voldraagt | voldragen | voldragen | voldragen | |||
verleden (o.v.t.) | voldroeg | voldroeg | voldroeg | voldroeg | voldroeg | voldroegen | voldroegen | voldroegen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voldragen | zult/zal voldragen | zult/zal voldragen | zult voldragen | zal voldragen | zullen voldragen | zullen voldragen | zullen voldragen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voldragen | zou voldragen | zou(dt) voldragen | zoudt voldragen | zou voldragen | zouden voldragen | zouden voldragen | zouden voldragen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voldragen | hebt voldragen | hebt/heeft voldragen | hebt voldragen | heeft voldragen | hebben voldragen | hebben voldragen | hebben voldragen | |||
verleden (v.v.t.) | had voldragen | had voldragen | had voldragen | hadt voldragen | had voldragen | hadden voldragen | hadden voldragen | hadden voldragen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voldragen hebben | zal/zult voldragen hebben | zult/zal voldragen hebben | zult voldragen hebben | zal voldragen hebben | zullen voldragen hebben | zullen voldragen hebben | zullen voldragen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voldragen hebben | zou voldragen hebben | zou/zoudt voldragen hebben | zoudt voldragen hebben | zou voldragen hebben | zouden voldragen hebben | zouden voldragen hebben | zouden voldragen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm voldragen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt voldragen | er is voldragen | |||||||||
verleden | er werd voldragen | er was voldragen | |||||||||
toekomend | er zal voldragen worden | er zal voldragen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou voldragen worden | er zou voldragen zijn | |||||||||
lijdende vorm voldragen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voldragen worden | voldragen te worden | ||||||||
toekomend | voldragen zullen worden | voldragen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | voldragen zijn | voldragen te zijn | ||||||||
toekomend | voldragen zullen zijn | voldragen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word voldragen | wordt voldragen | wordt voldragen | wordt voldragen | wordt voldragen | worden voldragen | worden voldragen | worden voldragen | |||
verleden (o.v.t.) | werd voldragen | werd voldragen | werd voldragen | werdt voldragen | werd voldragen | werden voldragen | werden voldragen | werden voldragen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voldragen worden | zult voldragen worden | zult voldragen worden | zult voldragen worden | zal voldragen worden | zullen voldragen worden | zullen voldragen worden | zullen voldragen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voldragen worden | zou voldragen worden | zou/zoudt voldragen worden | zoudt voldragen worden | zou voldragen worden | zouden voldragen worden | zouden voldragen worden | zouden voldragen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben voldragen | bent voldragen | bent/is voldragen | zijt voldragen | is voldragen | zijn voldragen | zijn voldragen | zijn voldragen | |||
verleden (v.v.t.) | was voldragen | was voldragen | was voldragen | waart voldragen | was voldragen | waren voldragen | waren voldragen | waren voldragen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voldragen zijn | zult voldragen zijn | zult voldragen zijn | zult voldragen zijn | zal voldragen zijn | zullen voldragen zijn | zullen voldragen zijn | zullen voldragen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voldragen zijn | zou voldragen zijn | zou/zoudt voldragen zijn | zoudt voldragen zijn | zou voldragen zijn | zouden voldragen zijn | zouden voldragen zijn | zouden voldragen zijn |