vervoeging van de bedrijvende vorm van volmachtigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | volmachtigen | te volmachtigen | ||||||||
toekomend | zullen volmachtigen | te zullen volmachtigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gevolmachtigd | te hebben gevolmachtigd | ||||||||
toekomend | gevolmachtigd zullen hebben | gevolmachtigd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
volmachtigend | gevolmachtigd | ev. volmachtig |
mv. verouderd volmachtigt |
volmachtige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | volmachtig | volmachtigt | volmachtigt | volmachtigt | volmachtigt | volmachtigen | volmachtigen | volmachtigen | |||
verleden (o.v.t.) | volmachtigde | volmachtigde | volmachtigde | volmachtigde | volmachtigde | volmachtigden | volmachtigden | volmachtigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal volmachtigen | zult/zal volmachtigen | zult/zal volmachtigen | zult volmachtigen | zal volmachtigen | zullen volmachtigen | zullen volmachtigen | zullen volmachtigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou volmachtigen | zou volmachtigen | zou(dt) volmachtigen | zoudt volmachtigen | zou volmachtigen | zouden volmachtigen | zouden volmachtigen | zouden volmachtigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gevolmachtigd | hebt gevolmachtigd | hebt/heeft gevolmachtigd | hebt gevolmachtigd | heeft gevolmachtigd | hebben gevolmachtigd | hebben gevolmachtigd | hebben gevolmachtigd | |||
verleden (v.v.t.) | had gevolmachtigd | had gevolmachtigd | had gevolmachtigd | hadt gevolmachtigd | had gevolmachtigd | hadden gevolmachtigd | hadden gevolmachtigd | hadden gevolmachtigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevolmachtigd hebben | zal/zult gevolmachtigd hebben | zult/zal gevolmachtigd hebben | zult gevolmachtigd hebben | zal gevolmachtigd hebben | zullen gevolmachtigd hebben | zullen gevolmachtigd hebben | zullen gevolmachtigd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevolmachtigd hebben | zou gevolmachtigd hebben | zou/zoudt gevolmachtigd hebben | zoudt gevolmachtigd hebben | zou gevolmachtigd hebben | zouden gevolmachtigd hebben | zouden gevolmachtigd hebben | zouden gevolmachtigd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gevolmachtigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gevolmachtigd | er is gevolmachtigd | |||||||||
verleden | er werd gevolmachtigd | er was gevolmachtigd | |||||||||
toekomend | er zal gevolmachtigd worden | er zal gevolmachtigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gevolmachtigd worden | er zou gevolmachtigd zijn | |||||||||
lijdende vorm gevolmachtigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gevolmachtigd worden | gevolmachtigd te worden | ||||||||
toekomend | gevolmachtigd zullen worden | gevolmachtigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gevolmachtigd zijn | gevolmachtigd te zijn | ||||||||
toekomend | gevolmachtigd zullen zijn | gevolmachtigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gevolmachtigd | wordt gevolmachtigd | wordt gevolmachtigd | wordt gevolmachtigd | wordt gevolmachtigd | worden gevolmachtigd | worden gevolmachtigd | worden gevolmachtigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gevolmachtigd | werd gevolmachtigd | werd gevolmachtigd | werdt gevolmachtigd | werd gevolmachtigd | werden gevolmachtigd | werden gevolmachtigd | werden gevolmachtigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gevolmachtigd worden | zult gevolmachtigd worden | zult gevolmachtigd worden | zult gevolmachtigd worden | zal gevolmachtigd worden | zullen gevolmachtigd worden | zullen gevolmachtigd worden | zullen gevolmachtigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gevolmachtigd worden | zou gevolmachtigd worden | zou/zoudt gevolmachtigd worden | zoudt gevolmachtigd worden | zou gevolmachtigd worden | zouden gevolmachtigd worden | zouden gevolmachtigd worden | zouden gevolmachtigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gevolmachtigd | bent gevolmachtigd | bent/is gevolmachtigd | zijt gevolmachtigd | is gevolmachtigd | zijn gevolmachtigd | zijn gevolmachtigd | zijn gevolmachtigd | |||
verleden (v.v.t.) | was gevolmachtigd | was gevolmachtigd | was gevolmachtigd | waart gevolmachtigd | was gevolmachtigd | waren gevolmachtigd | waren gevolmachtigd | waren gevolmachtigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevolmachtigd zijn | zult gevolmachtigd zijn | zult gevolmachtigd zijn | zult gevolmachtigd zijn | zal gevolmachtigd zijn | zullen gevolmachtigd zijn | zullen gevolmachtigd zijn | zullen gevolmachtigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevolmachtigd zijn | zou gevolmachtigd zijn | zou/zoudt gevolmachtigd zijn | zoudt gevolmachtigd zijn | zou gevolmachtigd zijn | zouden gevolmachtigd zijn | zouden gevolmachtigd zijn | zouden gevolmachtigd zijn |