vervoeging van de bedrijvende vorm van voorbidden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorbidden | voor te bidden | ||||||
toekomend | zullen voorbidden voor zullen bidden |
te zullen voorbidden voor te zullen bidden | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voorgebeden | te hebben voorgebeden | ||||||
toekomend | voorgebeden zullen hebben | voorgebeden te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
voorbiddend | voorgebeden | ev. bid voor |
mv. verouderd bidt voor |
bidde voor (bijzin) voorbidde | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bid voor | bidt voor | bidt voor | bidt voor | bidt voor | bidden voor | bidden voor | bidden voor | |
verleden (o.v.t.) | bad voor | bad voor | bad voor | bad voor | bad voor | baden voor | baden voor | baden voor | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorbidden | zult/zal voorbidden | zult/zal voorbidden | zult voorbidden | zal voorbidden | zullen voorbidden | zullen voorbidden | zullen voorbidden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorbidden | zou voorbidden | zou(dt) voorbidden | zoudt voorbidden | zou voorbidden | zouden voorbidden | zouden voorbidden | zouden voorbidden | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | voorbid | voorbidt | voorbidt | voorbidt | voorbidt | voorbidden | voorbidden | voorbidden | |
verleden (o.v.t.) | voorbad | voorbad | voorbad | voorbad | voorbad | voorbaden | voorbaden | voorbaden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorbidden voor zal bidden |
zult/zal voorbidden voor zult/zal bidden |
zult/zal voorbidden voor zult/zal bidden |
zult voorbidden voor zult bidden |
zal voorbidden voor zal bidden |
zullen voorbidden voor zullen bidden |
zullen voorbidden voor zullen bidden |
zullen voorbidden voor zullen bidden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorbidden voor zou bidden |
zou voorbidden voor zou bidden |
zou(dt) voorbidden voor zou(dt) bidden |
zoudt voorbidden voor zoudt bidden |
zou voorbidden voor zou bidden |
zouden voorbidden voor zouden bidden |
zouden voorbidden voor zouden bidden |
zouden voorbidden voor zouden bidden | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voorgebeden | hebt voorgebeden | hebt/heeft voorgebeden | hebt voorgebeden | heeft voorgebeden | hebben voorgebeden | hebben voorgebeden | hebben voorgebeden | |
verleden (v.v.t.) | had voorgebeden | had voorgebeden | had voorgebeden | hadt voorgebeden | had voorgebeden | hadden voorgebeden | hadden voorgebeden | hadden voorgebeden | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorgebeden hebben | zal/zult voorgebeden hebben | zult/zal voorgebeden hebben | zult voorgebeden hebben | zal voorgebeden hebben | zullen voorgebeden hebben | zullen voorgebeden hebben | zullen voorgebeden hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorgebeden hebben | zou voorgebeden hebben | zou/zoudt voorgebeden hebben | zoudt voorgebeden hebben | zou voorgebeden hebben | zouden voorgebeden hebben | zouden voorgebeden hebben | zouden voorgebeden hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm voorgebeden worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt voorgebeden | er is voorgebeden | |||||||
verleden | er werd voorgebeden | er was voorgebeden | |||||||
toekomend | er zal voorgebeden worden | er zal voorgebeden zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou voorgebeden worden | er zou voorgebeden zijn |