vervoeging van de bedrijvende vorm van voordragen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voordragen | voor te dragen | ||||||||
toekomend | zullen voordragen voor zullen dragen |
te zullen voordragen voor te zullen dragen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voorgedragen | te hebben voorgedragen | ||||||||
toekomend | voorgedragen zullen hebben | voorgedragen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
voordragend | voorgedragen | ev. draag voor |
mv. verouderd draagt voor |
drage voor (bijzin) voordrage | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | draag voor | draagt voor | draagt voor | draagt voor | draagt voor | dragen voor | dragen voor | dragen voor | |||
verleden (o.v.t.) | droeg voor | droeg voor | droeg voor | droegt voor | droeg voor | droegen voor | droegen voor | droegen voor | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voordragen | zult/zal voordragen | zult/zal voordragen | zult voordragen | zal voordragen | zullen voordragen | zullen voordragen | zullen voordragen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voordragen | zou voordragen | zou(dt) voordragen | zoudt voordragen | zou voordragen | zouden voordragen | zouden voordragen | zouden voordragen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | voordraag | voordraagt | voordraagt | voordraagt | voordraagt | voordragen | voordragen | voordragen | |||
verleden (o.v.t.) | voordroeg | voordroeg | voordroeg | voordroegt | voordroeg | voordroegen | voordroegen | voordroegen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voordragen voor zal dragen |
zult/zal voordragen voor zult/zal dragen |
zult/zal voordragen voor zult/zal dragen |
zult voordragen voor zult dragen |
zal voordragen voor zal dragen |
zullen voordragen voor zullen dragen |
zullen voordragen voor zullen dragen |
zullen voordragen voor zullen dragen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voordragen voor zou dragen |
zou voordragen voor zou dragen |
zou(dt) voordragen voor zou(dt) dragen |
zoudt voordragen voor zoudt dragen |
zou voordragen voor zou dragen |
zouden voordragen voor zouden dragen |
zouden voordragen voor zouden dragen |
zouden voordragen voor zouden dragen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voorgedragen | hebt voorgedragen | hebt/heeft voorgedragen | hebt voorgedragen | heeft voorgedragen | hebben voorgedragen | hebben voorgedragen | hebben voorgedragen | |||
verleden (v.v.t.) | had voorgedragen | had voorgedragen | had voorgedragen | hadt voorgedragen | had voorgedragen | hadden voorgedragen | hadden voorgedragen | hadden voorgedragen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorgedragen hebben | zal/zult voorgedragen hebben | zult/zal voorgedragen hebben | zult voorgedragen hebben | zal voorgedragen hebben | zullen voorgedragen hebben | zullen voorgedragen hebben | zullen voorgedragen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorgedragen hebben | zou voorgedragen hebben | zou/zoudt voorgedragen hebben | zoudt voorgedragen hebben | zou voorgedragen hebben | zouden voorgedragen hebben | zouden voorgedragen hebben | zouden voorgedragen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm voorgedragen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt voorgedragen | er is voorgedragen | |||||||||
verleden | er werd voorgedragen | er was voorgedragen | |||||||||
toekomend | er zal voorgedragen worden | er zal voorgedragen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou voorgedragen worden | er zou voorgedragen zijn | |||||||||
lijdende vorm voorgedragen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorgedragen worden | voorgedragen te worden | ||||||||
toekomend | voorgedragen zullen worden | voorgedragen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | voorgedragen zijn | voorgedragen te zijn | ||||||||
toekomend | voorgedragen zullen zijn | voorgedragen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt voorgedragen | — | — | worden voorgedragen | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd voorgedragen | — | — | werden voorgedragen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal voorgedragen worden | — | — | zullen voorgedragen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou voorgedragen worden | — | — | zouden voorgedragen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is voorgedragen | — | — | zijn voorgedragen | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was voorgedragen | — | — | waren voorgedragen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal voorgedragen zijn | — | — | zullen voorgedragen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou voorgedragen zijn | — | — | zouden voorgedragen zijn |