vervoeging van de bedrijvende vorm van waarderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | waarderen | te waarderen | ||||||||
toekomend | zullen waarderen | te zullen waarderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gewaardeerd | te hebben gewaardeerd | ||||||||
toekomend | gewaardeerd zullen hebben | gewaardeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
waarderend | gewaardeerd | ev. waardeer |
mv. verouderd waardeert |
waardere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | waardeer | waardeert | waardeert | waardeert | waardeert | waarderen | waarderen | waarderen | |||
verleden (o.v.t.) | waardeerde | waardeerde | waardeerde | waardeerde | waardeerde | waardeerden | waardeerden | waardeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal waarderen | zult/zal waarderen | zult/zal waarderen | zult waarderen | zal waarderen | zullen waarderen | zullen waarderen | zullen waarderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou waarderen | zou waarderen | zou(dt) waarderen | zoudt waarderen | zou waarderen | zouden waarderen | zouden waarderen | zouden waarderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gewaardeerd | hebt gewaardeerd | hebt/heeft gewaardeerd | hebt gewaardeerd | heeft gewaardeerd | hebben gewaardeerd | hebben gewaardeerd | hebben gewaardeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gewaardeerd | had gewaardeerd | had gewaardeerd | hadt gewaardeerd | had gewaardeerd | hadden gewaardeerd | hadden gewaardeerd | hadden gewaardeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gewaardeerd hebben | zal/zult gewaardeerd hebben | zult/zal gewaardeerd hebben | zult gewaardeerd hebben | zal gewaardeerd hebben | zullen gewaardeerd hebben | zullen gewaardeerd hebben | zullen gewaardeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gewaardeerd hebben | zou gewaardeerd hebben | zou/zoudt gewaardeerd hebben | zoudt gewaardeerd hebben | zou gewaardeerd hebben | zouden gewaardeerd hebben | zouden gewaardeerd hebben | zouden gewaardeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gewaardeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gewaardeerd | er is gewaardeerd | |||||||||
verleden | er werd gewaardeerd | er was gewaardeerd | |||||||||
toekomend | er zal gewaardeerd worden | er zal gewaardeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gewaardeerd worden | er zou gewaardeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gewaardeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gewaardeerd worden | gewaardeerd te worden | ||||||||
toekomend | gewaardeerd zullen worden | gewaardeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gewaardeerd zijn | gewaardeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gewaardeerd zullen zijn | gewaardeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gewaardeerd | wordt gewaardeerd | wordt gewaardeerd | wordt gewaardeerd | wordt gewaardeerd | worden gewaardeerd | worden gewaardeerd | worden gewaardeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gewaardeerd | werd gewaardeerd | werd gewaardeerd | werdt gewaardeerd | werd gewaardeerd | werden gewaardeerd | werden gewaardeerd | werden gewaardeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gewaardeerd worden | zult gewaardeerd worden | zult gewaardeerd worden | zult gewaardeerd worden | zal gewaardeerd worden | zullen gewaardeerd worden | zullen gewaardeerd worden | zullen gewaardeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gewaardeerd worden | zou gewaardeerd worden | zou/zoudt gewaardeerd worden | zoudt gewaardeerd worden | zou gewaardeerd worden | zouden gewaardeerd worden | zouden gewaardeerd worden | zouden gewaardeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gewaardeerd | bent gewaardeerd | bent/is gewaardeerd | zijt gewaardeerd | is gewaardeerd | zijn gewaardeerd | zijn gewaardeerd | zijn gewaardeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gewaardeerd | was gewaardeerd | was gewaardeerd | waart gewaardeerd | was gewaardeerd | waren gewaardeerd | waren gewaardeerd | waren gewaardeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gewaardeerd zijn | zult gewaardeerd zijn | zult gewaardeerd zijn | zult gewaardeerd zijn | zal gewaardeerd zijn | zullen gewaardeerd zijn | zullen gewaardeerd zijn | zullen gewaardeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gewaardeerd zijn | zou gewaardeerd zijn | zou/zoudt gewaardeerd zijn | zoudt gewaardeerd zijn | zou gewaardeerd zijn | zouden gewaardeerd zijn | zouden gewaardeerd zijn | zouden gewaardeerd zijn |