vervoeging van de bedrijvende vorm van wettigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | wettigen | te wettigen | ||||||||
toekomend | zullen wettigen | te zullen wettigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gewettigd | te hebben gewettigd | ||||||||
toekomend | gewettigd zullen hebben | gewettigd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
wettigend | gewettigd | ev. wettig |
mv. verouderd wettigt |
wettige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | wettig | wettigt | wettigt | wettigt | wettigt | wettigen | wettigen | wettigen | |||
verleden (o.v.t.) | wettigde | wettigde | wettigde | wettigde | wettigde | wettigden | wettigden | wettigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal wettigen | zult/zal wettigen | zult/zal wettigen | zult wettigen | zal wettigen | zullen wettigen | zullen wettigen | zullen wettigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou wettigen | zou wettigen | zou(dt) wettigen | zoudt wettigen | zou wettigen | zouden wettigen | zouden wettigen | zouden wettigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gewettigd | hebt gewettigd | hebt/heeft gewettigd | hebt gewettigd | heeft gewettigd | hebben gewettigd | hebben gewettigd | hebben gewettigd | |||
verleden (v.v.t.) | had gewettigd | had gewettigd | had gewettigd | hadt gewettigd | had gewettigd | hadden gewettigd | hadden gewettigd | hadden gewettigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gewettigd hebben | zal/zult gewettigd hebben | zult/zal gewettigd hebben | zult gewettigd hebben | zal gewettigd hebben | zullen gewettigd hebben | zullen gewettigd hebben | zullen gewettigd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gewettigd hebben | zou gewettigd hebben | zou/zoudt gewettigd hebben | zoudt gewettigd hebben | zou gewettigd hebben | zouden gewettigd hebben | zouden gewettigd hebben | zouden gewettigd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gewettigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gewettigd | er is gewettigd | |||||||||
verleden | er werd gewettigd | er was gewettigd | |||||||||
toekomend | er zal gewettigd worden | er zal gewettigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gewettigd worden | er zou gewettigd zijn | |||||||||
lijdende vorm gewettigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gewettigd worden | gewettigd te worden | ||||||||
toekomend | gewettigd zullen worden | gewettigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gewettigd zijn | gewettigd te zijn | ||||||||
toekomend | gewettigd zullen zijn | gewettigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gewettigd | wordt gewettigd | wordt gewettigd | wordt gewettigd | wordt gewettigd | worden gewettigd | worden gewettigd | worden gewettigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gewettigd | werd gewettigd | werd gewettigd | werdt gewettigd | werd gewettigd | werden gewettigd | werden gewettigd | werden gewettigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gewettigd worden | zult gewettigd worden | zult gewettigd worden | zult gewettigd worden | zal gewettigd worden | zullen gewettigd worden | zullen gewettigd worden | zullen gewettigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gewettigd worden | zou gewettigd worden | zou/zoudt gewettigd worden | zoudt gewettigd worden | zou gewettigd worden | zouden gewettigd worden | zouden gewettigd worden | zouden gewettigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gewettigd | bent gewettigd | bent/is gewettigd | zijt gewettigd | is gewettigd | zijn gewettigd | zijn gewettigd | zijn gewettigd | |||
verleden (v.v.t.) | was gewettigd | was gewettigd | was gewettigd | waart gewettigd | was gewettigd | waren gewettigd | waren gewettigd | waren gewettigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gewettigd zijn | zult gewettigd zijn | zult gewettigd zijn | zult gewettigd zijn | zal gewettigd zijn | zullen gewettigd zijn | zullen gewettigd zijn | zullen gewettigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gewettigd zijn | zou gewettigd zijn | zou/zoudt gewettigd zijn | zoudt gewettigd zijn | zou gewettigd zijn | zouden gewettigd zijn | zouden gewettigd zijn | zouden gewettigd zijn |