vervoeging van de bedrijvende vorm van workshoppen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | workshoppen | te workshoppen | ||||||
toekomend | zullen workshoppen | te zullen workshoppen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geworkshopt | te hebben geworkshopt | ||||||
toekomend | geworkshopt zullen hebben | geworkshopt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
workshoppend | geworkshopt | ev. workshop |
mv. verouderd workshopt |
workshoppe | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | workshop | workshopt | workshopt | workshopt | workshopt | workshoppen | workshoppen | workshoppen | |
verleden (o.v.t.) | workshopte | workshopte | workshopte | workshopte | workshopte | workshopten | workshopten | workshopten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal workshoppen | zult/zal workshoppen | zult/zal workshoppen | zult workshoppen | zal workshoppen | zullen workshoppen | zullen workshoppen | zullen workshoppen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou workshoppen | zou workshoppen | zou(dt) workshoppen | zoudt workshoppen | zou workshoppen | zouden workshoppen | zouden workshoppen | zouden workshoppen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geworkshopt | hebt geworkshopt | hebt/heeft geworkshopt | hebt geworkshopt | heeft geworkshopt | hebben geworkshopt | hebben geworkshopt | hebben geworkshopt | |
verleden (v.v.t.) | had geworkshopt | had geworkshopt | had geworkshopt | hadt geworkshopt | had geworkshopt | hadden geworkshopt | hadden geworkshopt | hadden geworkshopt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geworkshopt hebben | zal/zult geworkshopt hebben | zult/zal geworkshopt hebben | zult geworkshopt hebben | zal geworkshopt hebben | zullen geworkshopt hebben | zullen geworkshopt hebben | zullen geworkshopt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geworkshopt hebben | zou geworkshopt hebben | zou/zoudt geworkshopt hebben | zoudt geworkshopt hebben | zou geworkshopt hebben | zouden geworkshopt hebben | zouden geworkshopt hebben | zouden geworkshopt hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geworkshopt worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geworkshopt | er is geworkshopt | |||||||
verleden | er werd geworkshopt | er was geworkshopt | |||||||
toekomend | er zal geworkshopt worden | er zal geworkshopt zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geworkshopt worden | er zou geworkshopt zijn |