vervoeging van de bedrijvende vorm van wraken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | wraken | te wraken | ||||||||
toekomend | zullen wraken | te zullen wraken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gewraakt | te hebben gewraakt | ||||||||
toekomend | gewraakt zullen hebben | gewraakt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
wrakend | gewraakt | ev. wraak |
mv. verouderd wraakt |
wrake | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | wraak | wraakt | wraakt | wraakt | wraakt | wraken | wraken | wraken | |||
verleden (o.v.t.) | wraakte | wraakte | wraakte | wraakte | wraakte | wraakten | wraakten | wraakten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal wraken | zult/zal wraken | zult/zal wraken | zult wraken | zal wraken | zullen wraken | zullen wraken | zullen wraken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou wraken | zou wraken | zou(dt) wraken | zoudt wraken | zou wraken | zouden wraken | zouden wraken | zouden wraken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gewraakt | hebt gewraakt | hebt/heeft gewraakt | hebt gewraakt | heeft gewraakt | hebben gewraakt | hebben gewraakt | hebben gewraakt | |||
verleden (v.v.t.) | had gewraakt | had gewraakt | had gewraakt | hadt gewraakt | had gewraakt | hadden gewraakt | hadden gewraakt | hadden gewraakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gewraakt hebben | zal/zult gewraakt hebben | zult/zal gewraakt hebben | zult gewraakt hebben | zal gewraakt hebben | zullen gewraakt hebben | zullen gewraakt hebben | zullen gewraakt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gewraakt hebben | zou gewraakt hebben | zou/zoudt gewraakt hebben | zoudt gewraakt hebben | zou gewraakt hebben | zouden gewraakt hebben | zouden gewraakt hebben | zouden gewraakt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gewraakt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gewraakt | er is gewraakt | |||||||||
verleden | er werd gewraakt | er was gewraakt | |||||||||
toekomend | er zal gewraakt worden | er zal gewraakt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gewraakt worden | er zou gewraakt zijn | |||||||||
lijdende vorm gewraakt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gewraakt worden | gewraakt te worden | ||||||||
toekomend | gewraakt zullen worden | gewraakt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gewraakt zijn | gewraakt te zijn | ||||||||
toekomend | gewraakt zullen zijn | gewraakt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gewraakt | wordt gewraakt | wordt gewraakt | wordt gewraakt | wordt gewraakt | worden gewraakt | worden gewraakt | worden gewraakt | |||
verleden (o.v.t.) | werd gewraakt | werd gewraakt | werd gewraakt | werdt gewraakt | werd gewraakt | werden gewraakt | werden gewraakt | werden gewraakt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gewraakt worden | zult gewraakt worden | zult gewraakt worden | zult gewraakt worden | zal gewraakt worden | zullen gewraakt worden | zullen gewraakt worden | zullen gewraakt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gewraakt worden | zou gewraakt worden | zou/zoudt gewraakt worden | zoudt gewraakt worden | zou gewraakt worden | zouden gewraakt worden | zouden gewraakt worden | zouden gewraakt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gewraakt | bent gewraakt | bent/is gewraakt | zijt gewraakt | is gewraakt | zijn gewraakt | zijn gewraakt | zijn gewraakt | |||
verleden (v.v.t.) | was gewraakt | was gewraakt | was gewraakt | waart gewraakt | was gewraakt | waren gewraakt | waren gewraakt | waren gewraakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gewraakt zijn | zult gewraakt zijn | zult gewraakt zijn | zult gewraakt zijn | zal gewraakt zijn | zullen gewraakt zijn | zullen gewraakt zijn | zullen gewraakt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gewraakt zijn | zou gewraakt zijn | zou/zoudt gewraakt zijn | zoudt gewraakt zijn | zou gewraakt zijn | zouden gewraakt zijn | zouden gewraakt zijn | zouden gewraakt zijn |