vervoeging van de bedrijvende vorm van zwartkijken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zwartkijken | zwart te kijken | ||||||
toekomend | zullen zwartkijken zwart zullen kijken |
te zullen zwartkijken zwart te zullen kijken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben zwartgekeken | te hebben zwartgekeken | ||||||
toekomend | zwartgekeken zullen hebben | zwartgekeken te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
zwartkijkend | zwartgekeken | ev. kijk zwart |
mv. verouderd kijkt zwart |
kijke zwart (bijzin) zwartkijke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kijk zwart | kijkt zwart | kijkt zwart | kijkt zwart | kijkt zwart | kijken zwart | kijken zwart | kijken zwart | |
verleden (o.v.t.) | keek zwart | keek zwart | keek zwart | keek zwart | keek zwart | keken zwart | keken zwart | keken zwart | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal zwartkijken | zult/zal zwartkijken | zult/zal zwartkijken | zult zwartkijken | zal zwartkijken | zullen zwartkijken | zullen zwartkijken | zullen zwartkijken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zwartkijken | zou zwartkijken | zou(dt) zwartkijken | zoudt zwartkijken | zou zwartkijken | zouden zwartkijken | zouden zwartkijken | zouden zwartkijken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zwartkijk | zwartkijkt | zwartkijkt | zwartkijkt | zwartkijkt | zwartkijken | zwartkijken | zwartkijken | |
verleden (o.v.t.) | zwartkeek | zwartkeek | zwartkeek | zwartkeek | zwartkeek | zwartkeken | zwartkeken | zwartkeken | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal zwartkijken zwart zal kijken |
zult/zal zwartkijken zwart zult/zal kijken |
zult/zal zwartkijken zwart zult/zal kijken |
zult zwartkijken zwart zult kijken |
zal zwartkijken zwart zal kijken |
zullen zwartkijken zwart zullen kijken |
zullen zwartkijken zwart zullen kijken |
zullen zwartkijken zwart zullen kijken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zwartkijken zwart zou kijken |
zou zwartkijken zwart zou kijken |
zou(dt) zwartkijken zwart zou(dt) kijken |
zoudt zwartkijken zwart zoudt kijken |
zou zwartkijken zwart zou kijken |
zouden zwartkijken zwart zouden kijken |
zouden zwartkijken zwart zouden kijken |
zouden zwartkijken zwart zouden kijken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb zwartgekeken | hebt zwartgekeken | hebt/heeft zwartgekeken | hebt zwartgekeken | heeft zwartgekeken | hebben zwartgekeken | hebben zwartgekeken | hebben zwartgekeken | |
verleden (v.v.t.) | had zwartgekeken | had zwartgekeken | had zwartgekeken | hadt zwartgekeken | had zwartgekeken | hadden zwartgekeken | hadden zwartgekeken | hadden zwartgekeken | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal zwartgekeken hebben | zal/zult zwartgekeken hebben | zult/zal zwartgekeken hebben | zult zwartgekeken hebben | zal zwartgekeken hebben | zullen zwartgekeken hebben | zullen zwartgekeken hebben | zullen zwartgekeken hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou zwartgekeken hebben | zou zwartgekeken hebben | zou/zoudt zwartgekeken hebben | zoudt zwartgekeken hebben | zou zwartgekeken hebben | zouden zwartgekeken hebben | zouden zwartgekeken hebben | zouden zwartgekeken hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm zwartgekeken worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt zwartgekeken | er is zwartgekeken | |||||||
verleden | er werd zwartgekeken | er was zwartgekeken | |||||||
toekomend | er zal zwartgekeken worden | er zal zwartgekeken zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou zwartgekeken worden | er zou zwartgekeken zijn |