vervoeging van de bedrijvende vorm van zweden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zweden | te zweden | ||||||||
toekomend | zullen zweden | te zullen zweden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gezweed | te hebben gezweed | ||||||||
toekomend | gezweed zullen hebben | gezweed te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
zwedend | gezweed | ev. zweed |
mv. verouderd zweedt |
zwede | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | zweed | zweedt | zweedt | zweedt | zweedt | zweden | zweden | zweden | |||
verleden (o.v.t.) | zweedde | zweedde | zweedde | zweedde | zweedde | zweedden | zweedden | zweedden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal zweden | zult/zal zweden | zult/zal zweden | zult zweden | zal zweden | zullen zweden | zullen zweden | zullen zweden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zweden | zou zweden | zou(dt) zweden | zoudt zweden | zou zweden | zouden zweden | zouden zweden | zouden zweden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gezweed | hebt gezweed | hebt/heeft gezweed | hebt gezweed | heeft gezweed | hebben gezweed | hebben gezweed | hebben gezweed | |||
verleden (v.v.t.) | had gezweed | had gezweed | had gezweed | hadt gezweed | had gezweed | hadden gezweed | hadden gezweed | hadden gezweed | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gezweed hebben | zal/zult gezweed hebben | zult/zal gezweed hebben | zult gezweed hebben | zal gezweed hebben | zullen gezweed hebben | zullen gezweed hebben | zullen gezweed hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gezweed hebben | zou gezweed hebben | zou/zoudt gezweed hebben | zoudt gezweed hebben | zou gezweed hebben | zouden gezweed hebben | zouden gezweed hebben | zouden gezweed hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gezweed worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gezweed | er is gezweed | |||||||||
verleden | er werd gezweed | er was gezweed | |||||||||
toekomend | er zal gezweed worden | er zal gezweed zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gezweed worden | er zou gezweed zijn | |||||||||
lijdende vorm gezweed worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gezweed worden | gezweed te worden | ||||||||
toekomend | gezweed zullen worden | gezweed te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gezweed zijn | gezweed te zijn | ||||||||
toekomend | gezweed zullen zijn | gezweed te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gezweed | wordt gezweed | wordt gezweed | wordt gezweed | wordt gezweed | worden gezweed | worden gezweed | worden gezweed | |||
verleden (o.v.t.) | werd gezweed | werd gezweed | werd gezweed | werdt gezweed | werd gezweed | werden gezweed | werden gezweed | werden gezweed | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gezweed worden | zult gezweed worden | zult gezweed worden | zult gezweed worden | zal gezweed worden | zullen gezweed worden | zullen gezweed worden | zullen gezweed worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gezweed worden | zou gezweed worden | zou/zoudt gezweed worden | zoudt gezweed worden | zou gezweed worden | zouden gezweed worden | zouden gezweed worden | zouden gezweed worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gezweed | bent gezweed | bent/is gezweed | zijt gezweed | is gezweed | zijn gezweed | zijn gezweed | zijn gezweed | |||
verleden (v.v.t.) | was gezweed | was gezweed | was gezweed | waart gezweed | was gezweed | waren gezweed | waren gezweed | waren gezweed | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gezweed zijn | zult gezweed zijn | zult gezweed zijn | zult gezweed zijn | zal gezweed zijn | zullen gezweed zijn | zullen gezweed zijn | zullen gezweed zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gezweed zijn | zou gezweed zijn | zou/zoudt gezweed zijn | zoudt gezweed zijn | zou gezweed zijn | zouden gezweed zijn | zouden gezweed zijn | zouden gezweed zijn |