vervoeging van de bedrijvende vorm van aanbieden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanbieden | aan te bieden | ||||||||
toekomend | zullen aanbieden aan zullen bieden |
te zullen aanbieden aan te zullen bieden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangeboden | te hebben aangeboden | ||||||||
toekomend | aangeboden zullen hebben | aangeboden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanbiedend | aangeboden | ev. bied aan |
mv. verouderd biedt aan |
biede aan (bijzin) aanbiede | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | bied aan | biedt aan | biedt aan | biedt aan | biedt aan | bieden aan | bieden aan | bieden aan | |||
verleden (o.v.t.) | bood aan | bood aan | bood aan | boodt aan | bood aan | boden aan | boden aan | boden aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanbieden | zult/zal aanbieden | zult/zal aanbieden | zult aanbieden | zal aanbieden | zullen aanbieden | zullen aanbieden | zullen aanbieden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanbieden | zou aanbieden | zou(dt) aanbieden | zoudt aanbieden | zou aanbieden | zouden aanbieden | zouden aanbieden | zouden aanbieden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanbied | aanbiedt | aanbiedt | aanbiedt | aanbiedt | aanbieden | aanbieden | aanbieden | |||
verleden (o.v.t.) | aanbood | aanbood | aanbood | aanboodt | aanbood | aanboden | aanboden | aanboden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanbieden aan zal bieden |
zult/zal aanbieden aan zult/zal bieden |
zult/zal aanbieden aan zult/zal bieden |
zult aanbieden aan zult bieden |
zal aanbieden aan zal bieden |
zullen aanbieden aan zullen bieden |
zullen aanbieden aan zullen bieden |
zullen aanbieden aan zullen bieden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanbieden aan zou bieden |
zou aanbieden aan zou bieden |
zou(dt) aanbieden aan zou(dt) bieden |
zoudt aanbieden aan zoudt bieden |
zou aanbieden aan zou bieden |
zouden aanbieden aan zouden bieden |
zouden aanbieden aan zouden bieden |
zouden aanbieden aan zouden bieden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangeboden | hebt aangeboden | hebt/heeft aangeboden | hebt aangeboden | heeft aangeboden | hebben aangeboden | hebben aangeboden | hebben aangeboden | |||
verleden (v.v.t.) | had aangeboden | had aangeboden | had aangeboden | hadt aangeboden | had aangeboden | hadden aangeboden | hadden aangeboden | hadden aangeboden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangeboden hebben | zal/zult aangeboden hebben | zult/zal aangeboden hebben | zult aangeboden hebben | zal aangeboden hebben | zullen aangeboden hebben | zullen aangeboden hebben | zullen aangeboden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangeboden hebben | zou aangeboden hebben | zou/zoudt aangeboden hebben | zoudt aangeboden hebben | zou aangeboden hebben | zouden aangeboden hebben | zouden aangeboden hebben | zouden aangeboden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangeboden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangeboden | er is aangeboden | |||||||||
verleden | er werd aangeboden | er was aangeboden | |||||||||
toekomend | er zal aangeboden worden | er zal aangeboden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangeboden worden | er zou aangeboden zijn | |||||||||
lijdende vorm aangeboden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangeboden worden | aangeboden te worden | ||||||||
toekomend | aangeboden zullen worden | aangeboden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangeboden zijn | aangeboden te zijn | ||||||||
toekomend | aangeboden zullen zijn | aangeboden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangeboden | wordt aangeboden | wordt aangeboden | wordt aangeboden | wordt aangeboden | worden aangeboden | worden aangeboden | worden aangeboden | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangeboden | werd aangeboden | werd aangeboden | werdt aangeboden | werd aangeboden | werden aangeboden | werden aangeboden | werden aangeboden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangeboden worden | zult aangeboden worden | zult aangeboden worden | zult aangeboden worden | zal aangeboden worden | zullen aangeboden worden | zullen aangeboden worden | zullen aangeboden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangeboden worden | zou aangeboden worden | zou/zoudt aangeboden worden | zoudt aangeboden worden | zou aangeboden worden | zouden aangeboden worden | zouden aangeboden worden | zouden aangeboden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangeboden | bent aangeboden | bent/is aangeboden | zijt aangeboden | is aangeboden | zijn aangeboden | zijn aangeboden | zijn aangeboden | |||
verleden (v.v.t.) | was aangeboden | was aangeboden | was aangeboden | waart aangeboden | was aangeboden | waren aangeboden | waren aangeboden | waren aangeboden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangeboden zijn | zult aangeboden zijn | zult aangeboden zijn | zult aangeboden zijn | zal aangeboden zijn | zullen aangeboden zijn | zullen aangeboden zijn | zullen aangeboden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangeboden zijn | zou aangeboden zijn | zou/zoudt aangeboden zijn | zoudt aangeboden zijn | zou aangeboden zijn | zouden aangeboden zijn | zouden aangeboden zijn | zouden aangeboden zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich aanbieden | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | bied me aan (bijzin) me aanbied |
wij, we | bieden ons aan (bijzin) ons aanbieden |
ik | bood me aan (bijzin) me aanbood |
wij, we | boden ons aan (bijzin) ons aanboden |
ik | zal me aanbieden | wij, we | zullen ons aanbieden |
2 | jij, je | biedt je aan (bijzin) je aanbiedt |
jullie | bieden je aan (bijzin) je aanbieden |
jij, je | bood je aan (bijzin) je aanbood |
jullie | boden je aan (bijzin) je aanboden |
jij, je | zal, zult je aanbieden | jullie | zullen je aanbieden |
u | biedt zich/u aan (bijzin) zich/u aanbiedt |
u | biedt zich/u aan (bijzin) zich/u aanbiedt |
u | bood zich/u aan (bijzin) zich/u aanbood |
u | bood zich/u aan (bijzin) zich/u aanbood |
u | zult zich/u aanbieden | u | zult zich/u aanbieden | |
gij, ge | biedt u aan (bijzin) u aanbiedt |
gij, ge, gijlieden |
biedt u aan (bijzin) u aanbiedt |
gij, ge | bood u aan (bijzin) u aanbood |
gij, ge, gijlieden |
bood u aan (bijzin) u aanbood |
gij, ge | zult u aanbieden | gij, ge gijlieden |
zult u aanbieden | |
3 | hij, zij, het | biedt zich aan (bijzin) zich aanbiedt |
zij, ze | bieden zich aan (bijzin) zich aanbieden |
hij, zij, het | bood zich aan (bijzin) zich aanbood |
zij, ze | boden zich aan (bijzin) zich aanboden |
hij, zij, het | zal zich aanbieden | zij, ze | zullen zich aanbieden |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich aanbiedend | zich aangeboden hebben | bied u/je aan, biedt je aan | biede zich aan (bijzin) zich aanbiede |