vervoeging van de bedrijvende vorm van aandienen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aandienen | aan te dienen | ||||||||
toekomend | zullen aandienen aan zullen dienen |
te zullen aandienen aan te zullen dienen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangediend | te hebben aangediend | ||||||||
toekomend | aangediend zullen hebben | aangediend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aandienend | aangediend | ev. dien aan |
mv. verouderd dient aan |
diene aan (bijzin) aandiene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | dien aan | dient aan | dient aan | dient aan | dient aan | dienen aan | dienen aan | dienen aan | |||
verleden (o.v.t.) | diende aan | diende aan | diende aan | diende aan | diende aan | dienden aan | dienden aan | dienden aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aandienen | zult/zal aandienen | zult/zal aandienen | zult aandienen | zal aandienen | zullen aandienen | zullen aandienen | zullen aandienen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aandienen | zou aandienen | zou(dt) aandienen | zoudt aandienen | zou aandienen | zouden aandienen | zouden aandienen | zouden aandienen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aandien | aandient | aandient | aandient | aandient | aandienen | aandienen | aandienen | |||
verleden (o.v.t.) | aandiende | aandiende | aandiende | aandiende | aandiende | aandienden | aandienden | aandienden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aandienen aan zal dienen |
zult/zal aandienen aan zult/zal dienen |
zult/zal aandienen aan zult/zal dienen |
zult aandienen aan zult dienen |
zal aandienen aan zal dienen |
zullen aandienen aan zullen dienen |
zullen aandienen aan zullen dienen |
zullen aandienen aan zullen dienen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aandienen aan zou dienen |
zou aandienen aan zou dienen |
zou(dt) aandienen aan zou(dt) dienen |
zoudt aandienen aan zoudt dienen |
zou aandienen aan zou dienen |
zouden aandienen aan zouden dienen |
zouden aandienen aan zouden dienen |
zouden aandienen aan zouden dienen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangediend | hebt aangediend | hebt/heeft aangediend | hebt aangediend | heeft aangediend | hebben aangediend | hebben aangediend | hebben aangediend | |||
verleden (v.v.t.) | had aangediend | had aangediend | had aangediend | hadt aangediend | had aangediend | hadden aangediend | hadden aangediend | hadden aangediend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangediend hebben | zal/zult aangediend hebben | zult/zal aangediend hebben | zult aangediend hebben | zal aangediend hebben | zullen aangediend hebben | zullen aangediend hebben | zullen aangediend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangediend hebben | zou aangediend hebben | zou/zoudt aangediend hebben | zoudt aangediend hebben | zou aangediend hebben | zouden aangediend hebben | zouden aangediend hebben | zouden aangediend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangediend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangediend | er is aangediend | |||||||||
verleden | er werd aangediend | er was aangediend | |||||||||
toekomend | er zal aangediend worden | er zal aangediend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangediend worden | er zou aangediend zijn | |||||||||
lijdende vorm aangediend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangediend worden | aangediend te worden | ||||||||
toekomend | aangediend zullen worden | aangediend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangediend zijn | aangediend te zijn | ||||||||
toekomend | aangediend zullen zijn | aangediend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangediend | wordt aangediend | wordt aangediend | wordt aangediend | wordt aangediend | worden aangediend | worden aangediend | worden aangediend | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangediend | werd aangediend | werd aangediend | werdt aangediend | werd aangediend | werden aangediend | werden aangediend | werden aangediend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangediend worden | zult aangediend worden | zult aangediend worden | zult aangediend worden | zal aangediend worden | zullen aangediend worden | zullen aangediend worden | zullen aangediend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangediend worden | zou aangediend worden | zou/zoudt aangediend worden | zoudt aangediend worden | zou aangediend worden | zouden aangediend worden | zouden aangediend worden | zouden aangediend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangediend | bent aangediend | bent/is aangediend | zijt aangediend | is aangediend | zijn aangediend | zijn aangediend | zijn aangediend | |||
verleden (v.v.t.) | was aangediend | was aangediend | was aangediend | waart aangediend | was aangediend | waren aangediend | waren aangediend | waren aangediend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangediend zijn | zult aangediend zijn | zult aangediend zijn | zult aangediend zijn | zal aangediend zijn | zullen aangediend zijn | zullen aangediend zijn | zullen aangediend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangediend zijn | zou aangediend zijn | zou/zoudt aangediend zijn | zoudt aangediend zijn | zou aangediend zijn | zouden aangediend zijn | zouden aangediend zijn | zouden aangediend zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich aandienen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | dien me aan (bijzin) me aandien |
wij, we | dienen ons aan (bijzin) ons aandienen |
ik | diende me aan (bijzin) me aandiende |
wij, we | dienden ons aan (bijzin) ons aandienden |
ik | zal me aandienen | wij, we | zullen ons aandienen |
2 | jij, je | dient je aan (bijzin) je aandient |
jullie | dienen je aan (bijzin) je aandienen |
jij, je | diende je aan (bijzin) je aandiende |
jullie | dienden je aan (bijzin) je aandienden |
jij, je | zal, zult je aandienen | jullie | zullen je aandienen |
u | dient zich/u aan (bijzin) zich/u aandient |
u | dient zich/u aan (bijzin) zich/u aandient |
u | diende zich/u aan (bijzin) zich/u aandiende |
u | diende zich/u aan (bijzin) zich/u aandiende |
u | zult zich/u aandienen | u | zult zich/u aandienen | |
gij, ge | dient u aan (bijzin) u aandient |
gij, ge, gijlieden |
dient u aan (bijzin) u aandient |
gij, ge | diende u aan (bijzin) u aandiende |
gij, ge, gijlieden |
diende u aan (bijzin) u aandiende |
gij, ge | zult u aandienen | gij, ge gijlieden |
zult u aandienen | |
3 | hij, zij, het | dient zich aan (bijzin) zich aandient |
zij, ze | dienen zich aan (bijzin) zich aandienen |
hij, zij, het | diende zich aan (bijzin) zich aandiende |
zij, ze | dienden zich aan (bijzin) zich aandienden |
hij, zij, het | zal zich aandienen | zij, ze | zullen zich aandienen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich aandienend | zich aangediend hebben | dien u/je aan, dient je aan | diene zich aan (bijzin) zich aandiene |