vervoeging van de bedrijvende vorm van beleggen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beleggen | te beleggen | ||||||
toekomend | zullen beleggen | te zullen beleggen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben belegd | te hebben belegd | ||||||
toekomend | belegd zullen hebben | belegd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
beleggend | belegd | ev. beleg |
mv. verouderd belegt |
belegge | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | beleg | belegt | belegt | belegt | belegt | beleggen | beleggen | beleggen | |
verleden (o.v.t.) | belegde | belegde | belegde | belegde | belegde | belegden | belegden | belegden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal beleggen | zult/zal beleggen | zult/zal beleggen | zult beleggen | zal beleggen | zullen beleggen | zullen beleggen | zullen beleggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beleggen | zou beleggen | zou(dt) beleggen | zoudt beleggen | zou beleggen | zouden beleggen | zouden beleggen | zouden beleggen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb belegd | hebt belegd | hebt/heeft belegd | hebt belegd | heeft belegd | hebben belegd | hebben belegd | hebben belegd | |
verleden (v.v.t.) | had belegd | had belegd | had belegd | hadt belegd | had belegd | hadden belegd | hadden belegd | hadden belegd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal belegd hebben | zal/zult belegd hebben | zult/zal belegd hebben | zult belegd hebben | zal belegd hebben | zullen belegd hebben | zullen belegd hebben | zullen belegd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou belegd hebben | zou belegd hebben | zou/zoudt belegd hebben | zoudt belegd hebben | zou belegd hebben | zouden belegd hebben | zouden belegd hebben | zouden belegd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm belegd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt belegd | er is belegd | |||||||
verleden | er werd belegd | er was belegd | |||||||
toekomend | er zal belegd worden | er zal belegd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou belegd worden | er zou belegd zijn |