vervoeging van de bedrijvende vorm van belezen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | belezen | te belezen | ||||||||
toekomend | zullen belezen | te zullen belezen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben belezen | te hebben belezen | ||||||||
toekomend | belezen zullen hebben | belezen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
belezend | belezen | ev. belees |
mv. verouderd beleest |
beleze | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | belees | beleest | beleest | beleest | beleest | belezen | belezen | belezen | |||
verleden (o.v.t.) | belas | belas | belas | belaast | belas | belazen | belazen | belazen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal belezen | zult/zal belezen | zult/zal belezen | zult belezen | zal belezen | zullen belezen | zullen belezen | zullen belezen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou belezen | zou belezen | zou(dt) belezen | zoudt belezen | zou belezen | zouden belezen | zouden belezen | zouden belezen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb belezen | hebt belezen | hebt/heeft belezen | hebt belezen | heeft belezen | hebben belezen | hebben belezen | hebben belezen | |||
verleden (v.v.t.) | had belezen | had belezen | had belezen | hadt belezen | had belezen | hadden belezen | hadden belezen | hadden belezen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal belezen hebben | zal/zult belezen hebben | zult/zal belezen hebben | zult belezen hebben | zal belezen hebben | zullen belezen hebben | zullen belezen hebben | zullen belezen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou belezen hebben | zou belezen hebben | zou/zoudt belezen hebben | zoudt belezen hebben | zou belezen hebben | zouden belezen hebben | zouden belezen hebben | zouden belezen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm belezen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt belezen | er is belezen | |||||||||
verleden | er werd belezen | er was belezen | |||||||||
toekomend | er zal belezen worden | er zal belezen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou belezen worden | er zou belezen zijn | |||||||||
lijdende vorm belezen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | belezen worden | belezen te worden | ||||||||
toekomend | belezen zullen worden | belezen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | belezen zijn | belezen te zijn | ||||||||
toekomend | belezen zullen zijn | belezen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word belezen | wordt belezen | wordt belezen | wordt belezen | wordt belezen | worden belezen | worden belezen | worden belezen | |||
verleden (o.v.t.) | werd belezen | werd belezen | werd belezen | werdt belezen | werd belezen | werden belezen | werden belezen | werden belezen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal belezen worden | zult belezen worden | zult belezen worden | zult belezen worden | zal belezen worden | zullen belezen worden | zullen belezen worden | zullen belezen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou belezen worden | zou belezen worden | zou/zoudt belezen worden | zoudt belezen worden | zou belezen worden | zouden belezen worden | zouden belezen worden | zouden belezen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben belezen | bent belezen | bent/is belezen | zijt belezen | is belezen | zijn belezen | zijn belezen | zijn belezen | |||
verleden (v.v.t.) | was belezen | was belezen | was belezen | waart belezen | was belezen | waren belezen | waren belezen | waren belezen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal belezen zijn | zult belezen zijn | zult belezen zijn | zult belezen zijn | zal belezen zijn | zullen belezen zijn | zullen belezen zijn | zullen belezen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou belezen zijn | zou belezen zijn | zou/zoudt belezen zijn | zoudt belezen zijn | zou belezen zijn | zouden belezen zijn | zouden belezen zijn | zouden belezen zijn |