vervoeging van de bedrijvende vorm van bemoederen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bemoederen | te bemoederen | ||||||||
toekomend | zullen bemoederen | te zullen bemoederen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bemoederd | te hebben bemoederd | ||||||||
toekomend | bemoederd zullen hebben | bemoederd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bemoederend | bemoederd | ev. bemoeder |
mv. verouderd bemoedert |
bemoedere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bemoeder | bemoedert | bemoedert | bemoedert | bemoedert | bemoederen | bemoederen | bemoederen | |||
verleden (o.v.t.) | bemoederde | bemoederde | bemoederde | bemoederde | bemoederde | bemoederden | bemoederden | bemoederden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bemoederen | zult/zal bemoederen | zult/zal bemoederen | zult bemoederen | zal bemoederen | zullen bemoederen | zullen bemoederen | zullen bemoederen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bemoederen | zou bemoederen | zou(dt) bemoederen | zoudt bemoederen | zou bemoederen | zouden bemoederen | zouden bemoederen | zouden bemoederen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bemoederd | hebt bemoederd | hebt/heeft bemoederd | hebt bemoederd | heeft bemoederd | hebben bemoederd | hebben bemoederd | hebben bemoederd | |||
verleden (v.v.t.) | had bemoederd | had bemoederd | had bemoederd | hadt bemoederd | had bemoederd | hadden bemoederd | hadden bemoederd | hadden bemoederd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bemoederd hebben | zal/zult bemoederd hebben | zult/zal bemoederd hebben | zult bemoederd hebben | zal bemoederd hebben | zullen bemoederd hebben | zullen bemoederd hebben | zullen bemoederd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bemoederd hebben | zou bemoederd hebben | zou/zoudt bemoederd hebben | zoudt bemoederd hebben | zou bemoederd hebben | zouden bemoederd hebben | zouden bemoederd hebben | zouden bemoederd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bemoederd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bemoederd | er is bemoederd | |||||||||
verleden | er werd bemoederd | er was bemoederd | |||||||||
toekomend | er zal bemoederd worden | er zal bemoederd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bemoederd worden | er zou bemoederd zijn | |||||||||
lijdende vorm bemoederd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bemoederd worden | bemoederd te worden | ||||||||
toekomend | bemoederd zullen worden | bemoederd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bemoederd zijn | bemoederd te zijn | ||||||||
toekomend | bemoederd zullen zijn | bemoederd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bemoederd | wordt bemoederd | wordt bemoederd | wordt bemoederd | wordt bemoederd | worden bemoederd | worden bemoederd | worden bemoederd | |||
verleden (o.v.t.) | werd bemoederd | werd bemoederd | werd bemoederd | werdt bemoederd | werd bemoederd | werden bemoederd | werden bemoederd | werden bemoederd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bemoederd worden | zult bemoederd worden | zult bemoederd worden | zult bemoederd worden | zal bemoederd worden | zullen bemoederd worden | zullen bemoederd worden | zullen bemoederd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bemoederd worden | zou bemoederd worden | zou/zoudt bemoederd worden | zoudt bemoederd worden | zou bemoederd worden | zouden bemoederd worden | zouden bemoederd worden | zouden bemoederd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bemoederd | bent bemoederd | bent/is bemoederd | zijt bemoederd | is bemoederd | zijn bemoederd | zijn bemoederd | zijn bemoederd | |||
verleden (v.v.t.) | was bemoederd | was bemoederd | was bemoederd | waart bemoederd | was bemoederd | waren bemoederd | waren bemoederd | waren bemoederd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bemoederd zijn | zult bemoederd zijn | zult bemoederd zijn | zult bemoederd zijn | zal bemoederd zijn | zullen bemoederd zijn | zullen bemoederd zijn | zullen bemoederd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bemoederd zijn | zou bemoederd zijn | zou/zoudt bemoederd zijn | zoudt bemoederd zijn | zou bemoederd zijn | zouden bemoederd zijn | zouden bemoederd zijn | zouden bemoederd zijn |