broek

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord broek. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord broek, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je broek in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord broek is hier. De definitie van het woord broek zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanbroek, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
Een broek.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • broek
Woordherkomst en -opbouw
Indo-Europees: mogelijk bhrāg-. In dat geval zou broek ook verwant zijn met het Latijnse suffrāgō.
enkelvoud meervoud
naamwoord broek broeken
verkleinwoord broekje broekjes

Zelfstandig naamwoord

de broekv de broekm

  1. (kleding) kledingstuk dat het onderlichaam en beide benen, elk met een afzonderlijke pijp omhult
    • Ook bij de elegante, wijde pantalons met korte jasjes die de afgelopen week voortdurend voorbij kwamen op de catwalks in Milaan en Parijs - het moet raar lopen, wil de broek met rechte, wijde pijpen geen succes worden - gingen de gedachten geregeld naar Lanvin. Lanvin is een referentiepunt geworden in de mannenmode. 
     Het water werd langzaam bruin en mijn kleren weer schoon. Ik wrong alles uit en hing mijn druipende shirt, sokken en broek op het balkon.
  2. (valkerij) de vederen die de onderbuik en het halve loopbeen bedekken en in rust vaak de hele poot
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • De broek aan hebben
de baas spelen (van een vrouw over haar man), het voor het zeggen hebben
  • De eigen broek kunnen ophouden
Zichzelf weten te redeen (m.n. in financieel opzicht)
  • De broek lappen en het garen toegeven
Een dienst verlenen die in verhouding tot de opbrengst erg veel tijd en/of geld kost, of waar uitsluitend verlies op wordt gemaakt
  • Een te grote broek aanhebben
Een te grote mond hebben, aanmatigend zijn
  • Het in zijn broek doen
Erg bang zijn (waarbij men soms ook letterlijk urine/ontlasting verliest)
  • Iemand achter de broek (of: veren/vodden) zitten
Iemand nauwlettend in de gaten houden of opjagen
  • Iets aan zijn broek krijgen/hebben
Met iets moeilijks, onaangenaams e.d. opgescheept worden/zijn
  • Mijn broek zakt ervan af
Uiting van sterke verbazing of van hevige verontwaardiging
Vertalingen

Meer informatie

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord broek
verkleinwoord

het broeko

  1. (geologie) een drassig/moerassig gebied
    • Vanaf Asten liep vroeger een voetpad door het broek van Asten, Ommel en Vlierden richting Brouwhuis en Helmond. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen