vervoeging van de bedrijvende vorm van inspelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | inspelen | in te spelen | ||||||||
toekomend | zullen inspelen in zullen spelen |
te zullen inspelen in te zullen spelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ingespeeld | te hebben ingespeeld | ||||||||
toekomend | ingespeeld zullen hebben | ingespeeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
inspelend | ingespeeld | ev. speel in |
mv. verouderd speelt in |
spele in (bijzin) inspele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | speel in | speelt in | speelt in | speelt in | speelt in | spelen in | spelen in | spelen in | |||
verleden (o.v.t.) | speelde in | speelde in | speelde in | speelde in | speelde in | speelden in | speelden in | speelden in | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inspelen | zult/zal inspelen | zult/zal inspelen | zult inspelen | zal inspelen | zullen inspelen | zullen inspelen | zullen inspelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inspelen | zou inspelen | zou(dt) inspelen | zoudt inspelen | zou inspelen | zouden inspelen | zouden inspelen | zouden inspelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | inspeel | inspeelt | inspeelt | inspeelt | inspeelt | inspelen | inspelen | inspelen | |||
verleden (o.v.t.) | inspeelde | inspeelde | inspeelde | inspeelde | inspeelde | inspeelden | inspeelden | inspeelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inspelen in zal spelen |
zult/zal inspelen in zult/zal spelen |
zult/zal inspelen in zult/zal spelen |
zult inspelen in zult spelen |
zal inspelen in zal spelen |
zullen inspelen in zullen spelen |
zullen inspelen in zullen spelen |
zullen inspelen in zullen spelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inspelen in zou spelen |
zou inspelen in zou spelen |
zou(dt) inspelen in zou(dt) spelen |
zoudt inspelen in zoudt spelen |
zou inspelen in zou spelen |
zouden inspelen in zouden spelen |
zouden inspelen in zouden spelen |
zouden inspelen in zouden spelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ingespeeld | hebt ingespeeld | hebt/heeft ingespeeld | hebt ingespeeld | heeft ingespeeld | hebben ingespeeld | hebben ingespeeld | hebben ingespeeld | |||
verleden (v.v.t.) | had ingespeeld | had ingespeeld | had ingespeeld | hadt ingespeeld | had ingespeeld | hadden ingespeeld | hadden ingespeeld | hadden ingespeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingespeeld hebben | zal/zult ingespeeld hebben | zult/zal ingespeeld hebben | zult ingespeeld hebben | zal ingespeeld hebben | zullen ingespeeld hebben | zullen ingespeeld hebben | zullen ingespeeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingespeeld hebben | zou ingespeeld hebben | zou/zoudt ingespeeld hebben | zoudt ingespeeld hebben | zou ingespeeld hebben | zouden ingespeeld hebben | zouden ingespeeld hebben | zouden ingespeeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ingespeeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ingespeeld | er is ingespeeld | |||||||||
verleden | er werd ingespeeld | er was ingespeeld | |||||||||
toekomend | er zal ingespeeld worden | er zal ingespeeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ingespeeld worden | er zou ingespeeld zijn | |||||||||
lijdende vorm ingespeeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ingespeeld worden | ingespeeld te worden | ||||||||
toekomend | ingespeeld zullen worden | ingespeeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ingespeeld zijn | ingespeeld te zijn | ||||||||
toekomend | ingespeeld zullen zijn | ingespeeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ingespeeld | wordt ingespeeld | wordt ingespeeld | wordt ingespeeld | wordt ingespeeld | worden ingespeeld | worden ingespeeld | worden ingespeeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd ingespeeld | werd ingespeeld | werd ingespeeld | werdt ingespeeld | werd ingespeeld | werden ingespeeld | werden ingespeeld | werden ingespeeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ingespeeld worden | zult ingespeeld worden | zult ingespeeld worden | zult ingespeeld worden | zal ingespeeld worden | zullen ingespeeld worden | zullen ingespeeld worden | zullen ingespeeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ingespeeld worden | zou ingespeeld worden | zou/zoudt ingespeeld worden | zoudt ingespeeld worden | zou ingespeeld worden | zouden ingespeeld worden | zouden ingespeeld worden | zouden ingespeeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ingespeeld | bent ingespeeld | bent/is ingespeeld | zijt ingespeeld | is ingespeeld | zijn ingespeeld | zijn ingespeeld | zijn ingespeeld | |||
verleden (v.v.t.) | was ingespeeld | was ingespeeld | was ingespeeld | waart ingespeeld | was ingespeeld | waren ingespeeld | waren ingespeeld | waren ingespeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingespeeld zijn | zult ingespeeld zijn | zult ingespeeld zijn | zult ingespeeld zijn | zal ingespeeld zijn | zullen ingespeeld zijn | zullen ingespeeld zijn | zullen ingespeeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingespeeld zijn | zou ingespeeld zijn | zou/zoudt ingespeeld zijn | zoudt ingespeeld zijn | zou ingespeeld zijn | zouden ingespeeld zijn | zouden ingespeeld zijn | zouden ingespeeld zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich inspelen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | speel me in (bijzin) me inspeel |
wij, we | spelen ons in (bijzin) ons inspelen |
ik | speelde me in (bijzin) me inspeelde |
wij, we | speelden ons in (bijzin) ons inspeelden |
ik | zal me inspelen | wij, we | zullen ons inspelen |
2 | jij, je | speelt je in (bijzin) je inspeelt |
jullie | spelen je in (bijzin) je inspelen |
jij, je | speelde je in (bijzin) je inspeelde |
jullie | speelden je in (bijzin) je inspeelden |
jij, je | zal, zult je inspelen | jullie | zullen je inspelen |
u | speelt zich/u in (bijzin) zich/u inspeelt |
u | speelt zich/u in (bijzin) zich/u inspeelt |
u | speelde zich/u in (bijzin) zich/u inspeelde |
u | speelde zich/u in (bijzin) zich/u inspeelde |
u | zult zich/u inspelen | u | zult zich/u inspelen | |
gij, ge | speelt u in (bijzin) u inspeelt |
gij, ge, gijlieden |
speelt u in (bijzin) u inspeelt |
gij, ge | speelde u in (bijzin) u inspeelde |
gij, ge, gijlieden |
speelde u in (bijzin) u inspeelde |
gij, ge | zult u inspelen | gij, ge gijlieden |
zult u inspelen | |
3 | hij, zij, het | speelt zich in (bijzin) zich inspeelt |
zij, ze | spelen zich in (bijzin) zich inspelen |
hij, zij, het | speelde zich in (bijzin) zich inspeelde |
zij, ze | speelden zich in (bijzin) zich inspeelden |
hij, zij, het | zal zich inspelen | zij, ze | zullen zich inspelen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich inspelend | zich ingespeeld hebben | speel u/je in, speelt je in | spele zich in (bijzin) zich inspele |