vervoeging van de bedrijvende vorm van klaren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | klaren | te klaren | ||||||||
toekomend | zullen klaren | te zullen klaren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] geklaard | te hebben[1]/zijn[2] geklaard | ||||||||
toekomend | geklaard zullen hebben[1]/zijn[2] | geklaard te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
klarend | geklaard | ev. klaar |
mv. verouderd klaart |
klare | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | klaar | klaart | klaart | klaart | klaart | klaren | klaren | klaren | |||
verleden (o.v.t.) | klaarde | klaarde | klaarde | klaarde | klaarde | klaarden | klaarden | klaarden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal klaren | zult/zal klaren | zult/zal klaren | zult klaren | zal klaren | zullen klaren | zullen klaren | zullen klaren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou klaren | zou klaren | zou(dt) klaren | zoudt klaren | zou klaren | zouden klaren | zouden klaren | zouden klaren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm geklaard worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geklaard | er is geklaard | |||||||||
verleden | er werd geklaard | er was geklaard | |||||||||
toekomend | er zal geklaard worden | er zal geklaard zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geklaard worden | er zou geklaard zijn | |||||||||
lijdende vorm geklaard worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geklaard worden | geklaard te worden | ||||||||
toekomend | geklaard zullen worden | geklaard te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geklaard zijn | geklaard te zijn | ||||||||
toekomend | geklaard zullen zijn | geklaard te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geklaard | wordt geklaard | wordt geklaard | wordt geklaard | wordt geklaard | worden geklaard | worden geklaard | worden geklaard | |||
verleden (o.v.t.) | werd geklaard | werd geklaard | werd geklaard | werdt geklaard | werd geklaard | werden geklaard | werden geklaard | werden geklaard | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geklaard worden | zult geklaard worden | zult geklaard worden | zult geklaard worden | zal geklaard worden | zullen geklaard worden | zullen geklaard worden | zullen geklaard worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geklaard worden | zou geklaard worden | zou/zoudt geklaard worden | zoudt geklaard worden | zou geklaard worden | zouden geklaard worden | zouden geklaard worden | zouden geklaard worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geklaard | bent geklaard | bent/is geklaard | zijt geklaard | is geklaard | zijn geklaard | zijn geklaard | zijn geklaard | |||
verleden (v.v.t.) | was geklaard | was geklaard | was geklaard | waart geklaard | was geklaard | waren geklaard | waren geklaard | waren geklaard | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geklaard zijn | zult geklaard zijn | zult geklaard zijn | zult geklaard zijn | zal geklaard zijn | zullen geklaard zijn | zullen geklaard zijn | zullen geklaard zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geklaard zijn | zou geklaard zijn | zou/zoudt geklaard zijn | zoudt geklaard zijn | zou geklaard zijn | zouden geklaard zijn | zouden geklaard zijn | zouden geklaard zijn |