vervoeging van de bedrijvende vorm van koppelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | koppelen | te koppelen | ||||||||
toekomend | zullen koppelen | te zullen koppelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekoppeld | te hebben gekoppeld | ||||||||
toekomend | gekoppeld zullen hebben | gekoppeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
koppelend | gekoppeld | ev. koppel |
mv. verouderd koppelt |
koppele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | koppel | koppelt | koppelt | koppelt | koppelt | koppelen | koppelen | koppelen | |||
verleden (o.v.t.) | koppelde | koppelde | koppelde | koppelde | koppelde | koppelden | koppelden | koppelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal koppelen | zult/zal koppelen | zult/zal koppelen | zult koppelen | zal koppelen | zullen koppelen | zullen koppelen | zullen koppelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou koppelen | zou koppelen | zou(dt) koppelen | zoudt koppelen | zou koppelen | zouden koppelen | zouden koppelen | zouden koppelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekoppeld | hebt gekoppeld | hebt/heeft gekoppeld | hebt gekoppeld | heeft gekoppeld | hebben gekoppeld | hebben gekoppeld | hebben gekoppeld | |||
verleden (v.v.t.) | had gekoppeld | had gekoppeld | had gekoppeld | hadt gekoppeld | had gekoppeld | hadden gekoppeld | hadden gekoppeld | hadden gekoppeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekoppeld hebben | zal/zult gekoppeld hebben | zult/zal gekoppeld hebben | zult gekoppeld hebben | zal gekoppeld hebben | zullen gekoppeld hebben | zullen gekoppeld hebben | zullen gekoppeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekoppeld hebben | zou gekoppeld hebben | zou/zoudt gekoppeld hebben | zoudt gekoppeld hebben | zou gekoppeld hebben | zouden gekoppeld hebben | zouden gekoppeld hebben | zouden gekoppeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gekoppeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekoppeld | er is gekoppeld | |||||||||
verleden | er werd gekoppeld | er was gekoppeld | |||||||||
toekomend | er zal gekoppeld worden | er zal gekoppeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekoppeld worden | er zou gekoppeld zijn | |||||||||
lijdende vorm gekoppeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekoppeld worden | gekoppeld te worden | ||||||||
toekomend | gekoppeld zullen worden | gekoppeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekoppeld zijn | gekoppeld te zijn | ||||||||
toekomend | gekoppeld zullen zijn | gekoppeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekoppeld | wordt gekoppeld | wordt gekoppeld | wordt gekoppeld | wordt gekoppeld | worden gekoppeld | worden gekoppeld | worden gekoppeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekoppeld | werd gekoppeld | werd gekoppeld | werdt gekoppeld | werd gekoppeld | werden gekoppeld | werden gekoppeld | werden gekoppeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekoppeld worden | zult gekoppeld worden | zult gekoppeld worden | zult gekoppeld worden | zal gekoppeld worden | zullen gekoppeld worden | zullen gekoppeld worden | zullen gekoppeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekoppeld worden | zou gekoppeld worden | zou/zoudt gekoppeld worden | zoudt gekoppeld worden | zou gekoppeld worden | zouden gekoppeld worden | zouden gekoppeld worden | zouden gekoppeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekoppeld | bent gekoppeld | bent/is gekoppeld | zijt gekoppeld | is gekoppeld | zijn gekoppeld | zijn gekoppeld | zijn gekoppeld | |||
verleden (v.v.t.) | was gekoppeld | was gekoppeld | was gekoppeld | waart gekoppeld | was gekoppeld | waren gekoppeld | waren gekoppeld | waren gekoppeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekoppeld zijn | zult gekoppeld zijn | zult gekoppeld zijn | zult gekoppeld zijn | zal gekoppeld zijn | zullen gekoppeld zijn | zullen gekoppeld zijn | zullen gekoppeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekoppeld zijn | zou gekoppeld zijn | zou/zoudt gekoppeld zijn | zoudt gekoppeld zijn | zou gekoppeld zijn | zouden gekoppeld zijn | zouden gekoppeld zijn | zouden gekoppeld zijn |