|
|
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
maken |
maakte |
gemaakt |
zwak -t | volledig |
maken [3]
|
|
tong uitsteken, iemand iets inpeperen (Jaloers maken)
niet te begrijpen
iets heel erg aantrekken en ernstig nemen
ergens mee aan de gang gaan
weinig geld hebben om extra dingen te kunnen kopen
goed overkomen bij anderen
het erg maken
wanneer iemand echt honger heeft kan die dingen eten die die normaal niet lust
aardig tegen iemand doen in de hoop aardig gevonden te worden
iemand iets wijs maken
de mogelijkheid hebben te beslissingen over iemands leven en dood en welbevinden
Iemand doden
lelijke dingen over iemand vertellen
beter niet over een bepaald onderwerp beginnen; je moet aan mensen die ergens niets van weten en het er wellicht niet mee eens zijn, niets erover vertellen
zonder lang nadenken
iets wat nog onbekend is, kan ook niet geapprecieerd worden
op iemand kunnen vertrouwen/rekenen
Overdreven doen of drukte maken
aan de kant gaan en ruimte maken op de weg
schulden betalen ofwel: de boel opruimen ofwel: na ruzie/problemen samen er uit komen en het verleden laten rusten
iets aanbreken en volledig op maken
zich aanpassen aan moeilijke omstandigheden en die benutten
erg veel geld uitgeven aan lekker eten en drinken
zijn gevoelens niet opkroppen, vrijuit zeggen wat je niet bevalt, eerlijk zeggen over hoe er over iets gedacht wordt
zich (te) druk over iets maken
er van door gaan, gauw weggaan
niet machinaal gemaakt
iemand enthousast maken voor
|
|
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
maken
maken
maken
maken
maken
maken
maken
maken
maken