vervoeging van de bedrijvende vorm van manicuren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | manicuren | te manicuren | ||||||||
toekomend | zullen manicuren | te zullen manicuren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gemanicuurd | te hebben gemanicuurd | ||||||||
toekomend | gemanicuurd zullen hebben | gemanicuurd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
manicurend | gemanicuurd | ev. manicuur |
mv. verouderd manicuurt |
manicure | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | manicuur | manicuurt | manicuurt | manicuurt | manicuurt | manicuren | manicuren | manicuren | |||
verleden (o.v.t.) | manicuurde | manicuurde | manicuurde | manicuurde | manicuurde | manicuurden | manicuurden | manicuurden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal manicuren | zult/zal manicuren | zult/zal manicuren | zult manicuren | zal manicuren | zullen manicuren | zullen manicuren | zullen manicuren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou manicuren | zou manicuren | zou(dt) manicuren | zoudt manicuren | zou manicuren | zouden manicuren | zouden manicuren | zouden manicuren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gemanicuurd | hebt gemanicuurd | hebt/heeft gemanicuurd | hebt gemanicuurd | heeft gemanicuurd | hebben gemanicuurd | hebben gemanicuurd | hebben gemanicuurd | |||
verleden (v.v.t.) | had gemanicuurd | had gemanicuurd | had gemanicuurd | hadt gemanicuurd | had gemanicuurd | hadden gemanicuurd | hadden gemanicuurd | hadden gemanicuurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gemanicuurd hebben | zal/zult gemanicuurd hebben | zult/zal gemanicuurd hebben | zult gemanicuurd hebben | zal gemanicuurd hebben | zullen gemanicuurd hebben | zullen gemanicuurd hebben | zullen gemanicuurd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gemanicuurd hebben | zou gemanicuurd hebben | zou/zoudt gemanicuurd hebben | zoudt gemanicuurd hebben | zou gemanicuurd hebben | zouden gemanicuurd hebben | zouden gemanicuurd hebben | zouden gemanicuurd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gemanicuurd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gemanicuurd | er is gemanicuurd | |||||||||
verleden | er werd gemanicuurd | er was gemanicuurd | |||||||||
toekomend | er zal gemanicuurd worden | er zal gemanicuurd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gemanicuurd worden | er zou gemanicuurd zijn | |||||||||
lijdende vorm gemanicuurd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gemanicuurd worden | gemanicuurd te worden | ||||||||
toekomend | gemanicuurd zullen worden | gemanicuurd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gemanicuurd zijn | gemanicuurd te zijn | ||||||||
toekomend | gemanicuurd zullen zijn | gemanicuurd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gemanicuurd | wordt gemanicuurd | wordt gemanicuurd | wordt gemanicuurd | wordt gemanicuurd | worden gemanicuurd | worden gemanicuurd | worden gemanicuurd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gemanicuurd | werd gemanicuurd | werd gemanicuurd | werdt gemanicuurd | werd gemanicuurd | werden gemanicuurd | werden gemanicuurd | werden gemanicuurd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gemanicuurd worden | zult gemanicuurd worden | zult gemanicuurd worden | zult gemanicuurd worden | zal gemanicuurd worden | zullen gemanicuurd worden | zullen gemanicuurd worden | zullen gemanicuurd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gemanicuurd worden | zou gemanicuurd worden | zou/zoudt gemanicuurd worden | zoudt gemanicuurd worden | zou gemanicuurd worden | zouden gemanicuurd worden | zouden gemanicuurd worden | zouden gemanicuurd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gemanicuurd | bent gemanicuurd | bent/is gemanicuurd | zijt gemanicuurd | is gemanicuurd | zijn gemanicuurd | zijn gemanicuurd | zijn gemanicuurd | |||
verleden (v.v.t.) | was gemanicuurd | was gemanicuurd | was gemanicuurd | waart gemanicuurd | was gemanicuurd | waren gemanicuurd | waren gemanicuurd | waren gemanicuurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gemanicuurd zijn | zult gemanicuurd zijn | zult gemanicuurd zijn | zult gemanicuurd zijn | zal gemanicuurd zijn | zullen gemanicuurd zijn | zullen gemanicuurd zijn | zullen gemanicuurd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gemanicuurd zijn | zou gemanicuurd zijn | zou/zoudt gemanicuurd zijn | zoudt gemanicuurd zijn | zou gemanicuurd zijn | zouden gemanicuurd zijn | zouden gemanicuurd zijn | zouden gemanicuurd zijn |