vervoeging van de bedrijvende vorm van nabauwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nabauwen | na te bauwen | ||||||||
toekomend | zullen nabauwen na zullen bauwen |
te zullen nabauwen na te zullen bauwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben nagebauwd | te hebben nagebauwd | ||||||||
toekomend | nagebauwd zullen hebben | nagebauwd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
nabauwend | nagebauwd | ev. bauw na |
mv. verouderd bauwt na |
bauwe na (bijzin) nabauwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | bauw na | bauwt na | bauwt na | bauwt na | bauwt na | bauwen na | bauwen na | bauwen na | |||
verleden (o.v.t.) | bauwde na | bauwde na | bauwde na | bauwde na | bauwde na | bauwden na | bauwden na | bauwden na | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nabauwen | zult/zal nabauwen | zult/zal nabauwen | zult nabauwen | zal nabauwen | zullen nabauwen | zullen nabauwen | zullen nabauwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nabauwen | zou nabauwen | zou(dt) nabauwen | zoudt nabauwen | zou nabauwen | zouden nabauwen | zouden nabauwen | zouden nabauwen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | nabauw | nabauwt | nabauwt | nabauwt | nabauwt | nabauwen | nabauwen | nabauwen | |||
verleden (o.v.t.) | nabauwde | nabauwde | nabauwde | nabauwde | nabauwde | nabauwden | nabauwden | nabauwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nabauwen na zal bauwen |
zult/zal nabauwen na zult/zal bauwen |
zult/zal nabauwen na zult/zal bauwen |
zult nabauwen na zult bauwen |
zal nabauwen na zal bauwen |
zullen nabauwen na zullen bauwen |
zullen nabauwen na zullen bauwen |
zullen nabauwen na zullen bauwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nabauwen na zou bauwen |
zou nabauwen na zou bauwen |
zou(dt) nabauwen na zou(dt) bauwen |
zoudt nabauwen na zoudt bauwen |
zou nabauwen na zou bauwen |
zouden nabauwen na zouden bauwen |
zouden nabauwen na zouden bauwen |
zouden nabauwen na zouden bauwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb nagebauwd | hebt nagebauwd | hebt/heeft nagebauwd | hebt nagebauwd | heeft nagebauwd | hebben nagebauwd | hebben nagebauwd | hebben nagebauwd | |||
verleden (v.v.t.) | had nagebauwd | had nagebauwd | had nagebauwd | hadt nagebauwd | had nagebauwd | hadden nagebauwd | hadden nagebauwd | hadden nagebauwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagebauwd hebben | zal/zult nagebauwd hebben | zult/zal nagebauwd hebben | zult nagebauwd hebben | zal nagebauwd hebben | zullen nagebauwd hebben | zullen nagebauwd hebben | zullen nagebauwd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagebauwd hebben | zou nagebauwd hebben | zou/zoudt nagebauwd hebben | zoudt nagebauwd hebben | zou nagebauwd hebben | zouden nagebauwd hebben | zouden nagebauwd hebben | zouden nagebauwd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm nagebauwd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt nagebauwd | er is nagebauwd | |||||||||
verleden | er werd nagebauwd | er was nagebauwd | |||||||||
toekomend | er zal nagebauwd worden | er zal nagebauwd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou nagebauwd worden | er zou nagebauwd zijn | |||||||||
lijdende vorm nagebauwd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nagebauwd worden | nagebauwd te worden | ||||||||
toekomend | nagebauwd zullen worden | nagebauwd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | nagebauwd zijn | nagebauwd te zijn | ||||||||
toekomend | nagebauwd zullen zijn | nagebauwd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word nagebauwd | wordt nagebauwd | wordt nagebauwd | wordt nagebauwd | wordt nagebauwd | worden nagebauwd | worden nagebauwd | worden nagebauwd | |||
verleden (o.v.t.) | werd nagebauwd | werd nagebauwd | werd nagebauwd | werdt nagebauwd | werd nagebauwd | werden nagebauwd | werden nagebauwd | werden nagebauwd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nagebauwd worden | zult nagebauwd worden | zult nagebauwd worden | zult nagebauwd worden | zal nagebauwd worden | zullen nagebauwd worden | zullen nagebauwd worden | zullen nagebauwd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nagebauwd worden | zou nagebauwd worden | zou/zoudt nagebauwd worden | zoudt nagebauwd worden | zou nagebauwd worden | zouden nagebauwd worden | zouden nagebauwd worden | zouden nagebauwd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben nagebauwd | bent nagebauwd | bent/is nagebauwd | zijt nagebauwd | is nagebauwd | zijn nagebauwd | zijn nagebauwd | zijn nagebauwd | |||
verleden (v.v.t.) | was nagebauwd | was nagebauwd | was nagebauwd | waart nagebauwd | was nagebauwd | waren nagebauwd | waren nagebauwd | waren nagebauwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagebauwd zijn | zult nagebauwd zijn | zult nagebauwd zijn | zult nagebauwd zijn | zal nagebauwd zijn | zullen nagebauwd zijn | zullen nagebauwd zijn | zullen nagebauwd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagebauwd zijn | zou nagebauwd zijn | zou/zoudt nagebauwd zijn | zoudt nagebauwd zijn | zou nagebauwd zijn | zouden nagebauwd zijn | zouden nagebauwd zijn | zouden nagebauwd zijn |