vervoeging van de bedrijvende vorm van omboorden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omboorden | te omboorden | ||||||||
toekomend | zullen omboorden | te zullen omboorden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omboord | te hebben omboord | ||||||||
toekomend | omboord zullen hebben | omboord te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omboordend | omboord | ev. omboord |
mv. verouderd omboordt |
omboorde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | omboord | omboordt | omboordt | omboordt | omboordt | omboorden | omboorden | omboorden | |||
verleden (o.v.t.) | omboordde | omboordde | omboordde | omboordde | omboordde | omboordden | omboordden | omboordden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omboorden | zult/zal omboorden | zult/zal omboorden | zult omboorden | zal omboorden | zullen omboorden | zullen omboorden | zullen omboorden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omboorden | zou omboorden | zou(dt) omboorden | zoudt omboorden | zou omboorden | zouden omboorden | zouden omboorden | zouden omboorden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omboord | hebt omboord | hebt/heeft omboord | hebt omboord | heeft omboord | hebben omboord | hebben omboord | hebben omboord | |||
verleden (v.v.t.) | had omboord | had omboord | had omboord | hadt omboord | had omboord | hadden omboord | hadden omboord | hadden omboord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omboord hebben | zal/zult omboord hebben | zult/zal omboord hebben | zult omboord hebben | zal omboord hebben | zullen omboord hebben | zullen omboord hebben | zullen omboord hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omboord hebben | zou omboord hebben | zou/zoudt omboord hebben | zoudt omboord hebben | zou omboord hebben | zouden omboord hebben | zouden omboord hebben | zouden omboord hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omboord worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omboord | er is omboord | |||||||||
verleden | er werd omboord | er was omboord | |||||||||
toekomend | er zal omboord worden | er zal omboord zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omboord worden | er zou omboord zijn | |||||||||
lijdende vorm omboord worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omboord worden | omboord te worden | ||||||||
toekomend | omboord zullen worden | omboord te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omboord zijn | omboord te zijn | ||||||||
toekomend | omboord zullen zijn | omboord te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omboord | wordt omboord | wordt omboord | wordt omboord | wordt omboord | worden omboord | worden omboord | worden omboord | |||
verleden (o.v.t.) | werd omboord | werd omboord | werd omboord | werdt omboord | werd omboord | werden omboord | werden omboord | werden omboord | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omboord worden | zult omboord worden | zult omboord worden | zult omboord worden | zal omboord worden | zullen omboord worden | zullen omboord worden | zullen omboord worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omboord worden | zou omboord worden | zou/zoudt omboord worden | zoudt omboord worden | zou omboord worden | zouden omboord worden | zouden omboord worden | zouden omboord worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omboord | bent omboord | bent/is omboord | zijt omboord | is omboord | zijn omboord | zijn omboord | zijn omboord | |||
verleden (v.v.t.) | was omboord | was omboord | was omboord | waart omboord | was omboord | waren omboord | waren omboord | waren omboord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omboord zijn | zult omboord zijn | zult omboord zijn | zult omboord zijn | zal omboord zijn | zullen omboord zijn | zullen omboord zijn | zullen omboord zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omboord zijn | zou omboord zijn | zou/zoudt omboord zijn | zoudt omboord zijn | zou omboord zijn | zouden omboord zijn | zouden omboord zijn | zouden omboord zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van omboorden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omboorden | om te boorden | ||||||||
toekomend | zullen omboorden om zullen boorden |
te zullen omboorden om te zullen boorden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgeboord | te hebben omgeboord | ||||||||
toekomend | omgeboord zullen hebben | omgeboord te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omboordend | omgeboord | ev. boord om |
mv. verouderd boordt om |
boorde om (bijzin) omboorde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | boord om | boordt om | boordt om | boordt om | boordt om | boorden om | boorden om | boorden om | |||
verleden (o.v.t.) | boordde om | boordde om | boordde om | boordde om | boordde om | boordden om | boordden om | boordden om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omboorden | zult/zal omboorden | zult/zal omboorden | zult omboorden | zal omboorden | zullen omboorden | zullen omboorden | zullen omboorden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omboorden | zou omboorden | zou(dt) omboorden | zoudt omboorden | zou omboorden | zouden omboorden | zouden omboorden | zouden omboorden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omboord | omboordt | omboordt | omboordt | omboordt | omboorden | omboorden | omboorden | |||
verleden (o.v.t.) | omboordde | omboordde | omboordde | omboordde | omboordde | omboordden | omboordden | omboordden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omboorden om zal boorden |
zult/zal omboorden om zult/zal boorden |
zult/zal omboorden om zult/zal boorden |
zult omboorden om zult boorden |
zal omboorden om zal boorden |
zullen omboorden om zullen boorden |
zullen omboorden om zullen boorden |
zullen omboorden om zullen boorden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omboorden om zou boorden |
zou omboorden om zou boorden |
zou(dt) omboorden om zou(dt) boorden |
zoudt omboorden om zoudt boorden |
zou omboorden om zou boorden |
zouden omboorden om zouden boorden |
zouden omboorden om zouden boorden |
zouden omboorden om zouden boorden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgeboord | hebt omgeboord | hebt/heeft omgeboord | hebt omgeboord | heeft omgeboord | hebben omgeboord | hebben omgeboord | hebben omgeboord | |||
verleden (v.v.t.) | had omgeboord | had omgeboord | had omgeboord | hadt omgeboord | had omgeboord | hadden omgeboord | hadden omgeboord | hadden omgeboord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgeboord hebben | zal/zult omgeboord hebben | zult/zal omgeboord hebben | zult omgeboord hebben | zal omgeboord hebben | zullen omgeboord hebben | zullen omgeboord hebben | zullen omgeboord hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgeboord hebben | zou omgeboord hebben | zou/zoudt omgeboord hebben | zoudt omgeboord hebben | zou omgeboord hebben | zouden omgeboord hebben | zouden omgeboord hebben | zouden omgeboord hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgeboord worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgeboord | er is omgeboord | |||||||||
verleden | er werd omgeboord | er was omgeboord | |||||||||
toekomend | er zal omgeboord worden | er zal omgeboord zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgeboord worden | er zou omgeboord zijn | |||||||||
lijdende vorm omgeboord worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgeboord worden | omgeboord te worden | ||||||||
toekomend | omgeboord zullen worden | omgeboord te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgeboord zijn | omgeboord te zijn | ||||||||
toekomend | omgeboord zullen zijn | omgeboord te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgeboord | wordt omgeboord | wordt omgeboord | wordt omgeboord | wordt omgeboord | worden omgeboord | worden omgeboord | worden omgeboord | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgeboord | werd omgeboord | werd omgeboord | werdt omgeboord | werd omgeboord | werden omgeboord | werden omgeboord | werden omgeboord | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgeboord worden | zult omgeboord worden | zult omgeboord worden | zult omgeboord worden | zal omgeboord worden | zullen omgeboord worden | zullen omgeboord worden | zullen omgeboord worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgeboord worden | zou omgeboord worden | zou/zoudt omgeboord worden | zoudt omgeboord worden | zou omgeboord worden | zouden omgeboord worden | zouden omgeboord worden | zouden omgeboord worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgeboord | bent omgeboord | bent/is omgeboord | zijt omgeboord | is omgeboord | zijn omgeboord | zijn omgeboord | zijn omgeboord | |||
verleden (v.v.t.) | was omgeboord | was omgeboord | was omgeboord | waart omgeboord | was omgeboord | waren omgeboord | waren omgeboord | waren omgeboord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgeboord zijn | zult omgeboord zijn | zult omgeboord zijn | zult omgeboord zijn | zal omgeboord zijn | zullen omgeboord zijn | zullen omgeboord zijn | zullen omgeboord zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgeboord zijn | zou omgeboord zijn | zou/zoudt omgeboord zijn | zoudt omgeboord zijn | zou omgeboord zijn | zouden omgeboord zijn | zouden omgeboord zijn | zouden omgeboord zijn |