vervoeging van de bedrijvende vorm van pardonneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | pardonneren | te pardonneren | ||||||||
toekomend | zullen pardonneren | te zullen pardonneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepardonneerd | te hebben gepardonneerd | ||||||||
toekomend | gepardonneerd zullen hebben | gepardonneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
pardonnerend | gepardonneerd | ev. pardonneer |
mv. verouderd pardonneert |
pardonnere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pardonneer | pardonneert | pardonneert | pardonneert | pardonneert | pardonneren | pardonneren | pardonneren | |||
verleden (o.v.t.) | pardonneerde | pardonneerde | pardonneerde | pardonneerde | pardonneerde | pardonneerden | pardonneerden | pardonneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal pardonneren | zult/zal pardonneren | zult/zal pardonneren | zult pardonneren | zal pardonneren | zullen pardonneren | zullen pardonneren | zullen pardonneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pardonneren | zou pardonneren | zou(dt) pardonneren | zoudt pardonneren | zou pardonneren | zouden pardonneren | zouden pardonneren | zouden pardonneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepardonneerd | hebt gepardonneerd | hebt/heeft gepardonneerd | hebt gepardonneerd | heeft gepardonneerd | hebben gepardonneerd | hebben gepardonneerd | hebben gepardonneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepardonneerd | had gepardonneerd | had gepardonneerd | hadt gepardonneerd | had gepardonneerd | hadden gepardonneerd | hadden gepardonneerd | hadden gepardonneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepardonneerd hebben | zal/zult gepardonneerd hebben | zult/zal gepardonneerd hebben | zult gepardonneerd hebben | zal gepardonneerd hebben | zullen gepardonneerd hebben | zullen gepardonneerd hebben | zullen gepardonneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepardonneerd hebben | zou gepardonneerd hebben | zou/zoudt gepardonneerd hebben | zoudt gepardonneerd hebben | zou gepardonneerd hebben | zouden gepardonneerd hebben | zouden gepardonneerd hebben | zouden gepardonneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepardonneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepardonneerd | er is gepardonneerd | |||||||||
verleden | er werd gepardonneerd | er was gepardonneerd | |||||||||
toekomend | er zal gepardonneerd worden | er zal gepardonneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepardonneerd worden | er zou gepardonneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepardonneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepardonneerd worden | gepardonneerd te worden | ||||||||
toekomend | gepardonneerd zullen worden | gepardonneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepardonneerd zijn | gepardonneerd te zijn | ||||||||
toekomend | gepardonneerd zullen zijn | gepardonneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepardonneerd | wordt gepardonneerd | wordt gepardonneerd | wordt gepardonneerd | wordt gepardonneerd | worden gepardonneerd | worden gepardonneerd | worden gepardonneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepardonneerd | werd gepardonneerd | werd gepardonneerd | werdt gepardonneerd | werd gepardonneerd | werden gepardonneerd | werden gepardonneerd | werden gepardonneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepardonneerd worden | zult gepardonneerd worden | zult gepardonneerd worden | zult gepardonneerd worden | zal gepardonneerd worden | zullen gepardonneerd worden | zullen gepardonneerd worden | zullen gepardonneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepardonneerd worden | zou gepardonneerd worden | zou/zoudt gepardonneerd worden | zoudt gepardonneerd worden | zou gepardonneerd worden | zouden gepardonneerd worden | zouden gepardonneerd worden | zouden gepardonneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepardonneerd | bent gepardonneerd | bent/is gepardonneerd | zijt gepardonneerd | is gepardonneerd | zijn gepardonneerd | zijn gepardonneerd | zijn gepardonneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepardonneerd | was gepardonneerd | was gepardonneerd | waart gepardonneerd | was gepardonneerd | waren gepardonneerd | waren gepardonneerd | waren gepardonneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepardonneerd zijn | zult gepardonneerd zijn | zult gepardonneerd zijn | zult gepardonneerd zijn | zal gepardonneerd zijn | zullen gepardonneerd zijn | zullen gepardonneerd zijn | zullen gepardonneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepardonneerd zijn | zou gepardonneerd zijn | zou/zoudt gepardonneerd zijn | zoudt gepardonneerd zijn | zou gepardonneerd zijn | zouden gepardonneerd zijn | zouden gepardonneerd zijn | zouden gepardonneerd zijn |