vervoeging van de bedrijvende vorm van plagen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | plagen | te plagen | ||||||
toekomend | zullen plagen | te zullen plagen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geplaagd | te hebben geplaagd | ||||||
toekomend | geplaagd zullen hebben | geplaagd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
plagend | geplaagd | ev. plaag |
mv. verouderd plaagt |
plage | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | plaag | plaagt | plaagt | plaagt | plaagt | plagen | plagen | plagen | |
verleden (o.v.t.) | plaagde | plaagde | plaagde | plaagde | plaagde | plaagden | plaagden | plaagden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal plagen | zult/zal plagen | zult/zal plagen | zult plagen | zal plagen | zullen plagen | zullen plagen | zullen plagen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou plagen | zou plagen | zou(dt) plagen | zoudt plagen | zou plagen | zouden plagen | zouden plagen | zouden plagen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geplaagd | hebt geplaagd | hebt/heeft geplaagd | hebt geplaagd | heeft geplaagd | hebben geplaagd | hebben geplaagd | hebben geplaagd | |
verleden (v.v.t.) | had geplaagd | had geplaagd | had geplaagd | hadt geplaagd | had geplaagd | hadden geplaagd | hadden geplaagd | hadden geplaagd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geplaagd hebben | zal/zult geplaagd hebben | zult/zal geplaagd hebben | zult geplaagd hebben | zal geplaagd hebben | zullen geplaagd hebben | zullen geplaagd hebben | zullen geplaagd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geplaagd hebben | zou geplaagd hebben | zou/zoudt geplaagd hebben | zoudt geplaagd hebben | zou geplaagd hebben | zouden geplaagd hebben | zouden geplaagd hebben | zouden geplaagd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geplaagd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geplaagd | er is geplaagd | |||||||
verleden | er werd geplaagd | er was geplaagd | |||||||
toekomend | er zal geplaagd worden | er zal geplaagd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geplaagd worden | er zou geplaagd zijn |