vervoeging van de bedrijvende vorm van pleisteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | pleisteren | te pleisteren | ||||||||
toekomend | zullen pleisteren | te zullen pleisteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepleisterd | te hebben gepleisterd | ||||||||
toekomend | gepleisterd zullen hebben | gepleisterd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
pleisterend | gepleisterd | ev. pleister |
mv. verouderd pleistert |
pleistere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pleister | pleistert | pleistert | pleistert | pleistert | pleisteren | pleisteren | pleisteren | |||
verleden (o.v.t.) | pleisterde | pleisterde | pleisterde | pleisterde | pleisterde | pleisterden | pleisterden | pleisterden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal pleisteren | zult/zal pleisteren | zult/zal pleisteren | zult pleisteren | zal pleisteren | zullen pleisteren | zullen pleisteren | zullen pleisteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pleisteren | zou pleisteren | zou(dt) pleisteren | zoudt pleisteren | zou pleisteren | zouden pleisteren | zouden pleisteren | zouden pleisteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepleisterd | hebt gepleisterd | hebt/heeft gepleisterd | hebt gepleisterd | heeft gepleisterd | hebben gepleisterd | hebben gepleisterd | hebben gepleisterd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepleisterd | had gepleisterd | had gepleisterd | hadt gepleisterd | had gepleisterd | hadden gepleisterd | hadden gepleisterd | hadden gepleisterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepleisterd hebben | zal/zult gepleisterd hebben | zult/zal gepleisterd hebben | zult gepleisterd hebben | zal gepleisterd hebben | zullen gepleisterd hebben | zullen gepleisterd hebben | zullen gepleisterd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepleisterd hebben | zou gepleisterd hebben | zou/zoudt gepleisterd hebben | zoudt gepleisterd hebben | zou gepleisterd hebben | zouden gepleisterd hebben | zouden gepleisterd hebben | zouden gepleisterd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepleisterd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepleisterd | er is gepleisterd | |||||||||
verleden | er werd gepleisterd | er was gepleisterd | |||||||||
toekomend | er zal gepleisterd worden | er zal gepleisterd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepleisterd worden | er zou gepleisterd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepleisterd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepleisterd worden | gepleisterd te worden | ||||||||
toekomend | gepleisterd zullen worden | gepleisterd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepleisterd zijn | gepleisterd te zijn | ||||||||
toekomend | gepleisterd zullen zijn | gepleisterd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepleisterd | wordt gepleisterd | wordt gepleisterd | wordt gepleisterd | wordt gepleisterd | worden gepleisterd | worden gepleisterd | worden gepleisterd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepleisterd | werd gepleisterd | werd gepleisterd | werdt gepleisterd | werd gepleisterd | werden gepleisterd | werden gepleisterd | werden gepleisterd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepleisterd worden | zult gepleisterd worden | zult gepleisterd worden | zult gepleisterd worden | zal gepleisterd worden | zullen gepleisterd worden | zullen gepleisterd worden | zullen gepleisterd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepleisterd worden | zou gepleisterd worden | zou/zoudt gepleisterd worden | zoudt gepleisterd worden | zou gepleisterd worden | zouden gepleisterd worden | zouden gepleisterd worden | zouden gepleisterd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepleisterd | bent gepleisterd | bent/is gepleisterd | zijt gepleisterd | is gepleisterd | zijn gepleisterd | zijn gepleisterd | zijn gepleisterd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepleisterd | was gepleisterd | was gepleisterd | waart gepleisterd | was gepleisterd | waren gepleisterd | waren gepleisterd | waren gepleisterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepleisterd zijn | zult gepleisterd zijn | zult gepleisterd zijn | zult gepleisterd zijn | zal gepleisterd zijn | zullen gepleisterd zijn | zullen gepleisterd zijn | zullen gepleisterd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepleisterd zijn | zou gepleisterd zijn | zou/zoudt gepleisterd zijn | zoudt gepleisterd zijn | zou gepleisterd zijn | zouden gepleisterd zijn | zouden gepleisterd zijn | zouden gepleisterd zijn |