vervoeging van de bedrijvende vorm van pocheren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | pocheren | te pocheren | ||||||||
toekomend | zullen pocheren | te zullen pocheren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepocheerd | te hebben gepocheerd | ||||||||
toekomend | gepocheerd zullen hebben | gepocheerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
pocherend | gepocheerd | ev. pocheer |
mv. verouderd pocheert |
pochere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pocheer | pocheert | pocheert | pocheert | pocheert | pocheren | pocheren | pocheren | |||
verleden (o.v.t.) | pocheerde | pocheerde | pocheerde | pocheerde | pocheerde | pocheerden | pocheerden | pocheerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal pocheren | zult/zal pocheren | zult/zal pocheren | zult pocheren | zal pocheren | zullen pocheren | zullen pocheren | zullen pocheren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pocheren | zou pocheren | zou(dt) pocheren | zoudt pocheren | zou pocheren | zouden pocheren | zouden pocheren | zouden pocheren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepocheerd | hebt gepocheerd | hebt/heeft gepocheerd | hebt gepocheerd | heeft gepocheerd | hebben gepocheerd | hebben gepocheerd | hebben gepocheerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepocheerd | had gepocheerd | had gepocheerd | hadt gepocheerd | had gepocheerd | hadden gepocheerd | hadden gepocheerd | hadden gepocheerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepocheerd hebben | zal/zult gepocheerd hebben | zult/zal gepocheerd hebben | zult gepocheerd hebben | zal gepocheerd hebben | zullen gepocheerd hebben | zullen gepocheerd hebben | zullen gepocheerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepocheerd hebben | zou gepocheerd hebben | zou/zoudt gepocheerd hebben | zoudt gepocheerd hebben | zou gepocheerd hebben | zouden gepocheerd hebben | zouden gepocheerd hebben | zouden gepocheerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepocheerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepocheerd | er is gepocheerd | |||||||||
verleden | er werd gepocheerd | er was gepocheerd | |||||||||
toekomend | er zal gepocheerd worden | er zal gepocheerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepocheerd worden | er zou gepocheerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepocheerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepocheerd worden | gepocheerd te worden | ||||||||
toekomend | gepocheerd zullen worden | gepocheerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepocheerd zijn | gepocheerd te zijn | ||||||||
toekomend | gepocheerd zullen zijn | gepocheerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepocheerd | wordt gepocheerd | wordt gepocheerd | wordt gepocheerd | wordt gepocheerd | worden gepocheerd | worden gepocheerd | worden gepocheerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepocheerd | werd gepocheerd | werd gepocheerd | werdt gepocheerd | werd gepocheerd | werden gepocheerd | werden gepocheerd | werden gepocheerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepocheerd worden | zult gepocheerd worden | zult gepocheerd worden | zult gepocheerd worden | zal gepocheerd worden | zullen gepocheerd worden | zullen gepocheerd worden | zullen gepocheerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepocheerd worden | zou gepocheerd worden | zou/zoudt gepocheerd worden | zoudt gepocheerd worden | zou gepocheerd worden | zouden gepocheerd worden | zouden gepocheerd worden | zouden gepocheerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepocheerd | bent gepocheerd | bent/is gepocheerd | zijt gepocheerd | is gepocheerd | zijn gepocheerd | zijn gepocheerd | zijn gepocheerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepocheerd | was gepocheerd | was gepocheerd | waart gepocheerd | was gepocheerd | waren gepocheerd | waren gepocheerd | waren gepocheerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepocheerd zijn | zult gepocheerd zijn | zult gepocheerd zijn | zult gepocheerd zijn | zal gepocheerd zijn | zullen gepocheerd zijn | zullen gepocheerd zijn | zullen gepocheerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepocheerd zijn | zou gepocheerd zijn | zou/zoudt gepocheerd zijn | zoudt gepocheerd zijn | zou gepocheerd zijn | zouden gepocheerd zijn | zouden gepocheerd zijn | zouden gepocheerd zijn |