vervoeging van de bedrijvende vorm van tuigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | tuigen | te tuigen | ||||||||
toekomend | zullen tuigen | te zullen tuigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben getuigd | te hebben getuigd | ||||||||
toekomend | getuigd zullen hebben | getuigd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
tuigend | getuigd | ev. tuig |
mv. verouderd tuigt |
tuige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | tuig | tuigt | tuigt | tuigt | tuigt | tuigen | tuigen | tuigen | |||
verleden (o.v.t.) | tuigde | tuigde | tuigde | tuigde | tuigde | tuigden | tuigden | tuigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal tuigen | zult/zal tuigen | zult/zal tuigen | zult tuigen | zal tuigen | zullen tuigen | zullen tuigen | zullen tuigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tuigen | zou tuigen | zou(dt) tuigen | zoudt tuigen | zou tuigen | zouden tuigen | zouden tuigen | zouden tuigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb getuigd | hebt getuigd | hebt/heeft getuigd | hebt getuigd | heeft getuigd | hebben getuigd | hebben getuigd | hebben getuigd | |||
verleden (v.v.t.) | had getuigd | had getuigd | had getuigd | hadt getuigd | had getuigd | hadden getuigd | hadden getuigd | hadden getuigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal getuigd hebben | zal/zult getuigd hebben | zult/zal getuigd hebben | zult getuigd hebben | zal getuigd hebben | zullen getuigd hebben | zullen getuigd hebben | zullen getuigd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou getuigd hebben | zou getuigd hebben | zou/zoudt getuigd hebben | zoudt getuigd hebben | zou getuigd hebben | zouden getuigd hebben | zouden getuigd hebben | zouden getuigd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm getuigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt getuigd | er is getuigd | |||||||||
verleden | er werd getuigd | er was getuigd | |||||||||
toekomend | er zal getuigd worden | er zal getuigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou getuigd worden | er zou getuigd zijn | |||||||||
lijdende vorm getuigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | getuigd worden | getuigd te worden | ||||||||
toekomend | getuigd zullen worden | getuigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | getuigd zijn | getuigd te zijn | ||||||||
toekomend | getuigd zullen zijn | getuigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word getuigd | wordt getuigd | wordt getuigd | wordt getuigd | wordt getuigd | worden getuigd | worden getuigd | worden getuigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd getuigd | werd getuigd | werd getuigd | werdt getuigd | werd getuigd | werden getuigd | werden getuigd | werden getuigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal getuigd worden | zult getuigd worden | zult getuigd worden | zult getuigd worden | zal getuigd worden | zullen getuigd worden | zullen getuigd worden | zullen getuigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou getuigd worden | zou getuigd worden | zou/zoudt getuigd worden | zoudt getuigd worden | zou getuigd worden | zouden getuigd worden | zouden getuigd worden | zouden getuigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben getuigd | bent getuigd | bent/is getuigd | zijt getuigd | is getuigd | zijn getuigd | zijn getuigd | zijn getuigd | |||
verleden (v.v.t.) | was getuigd | was getuigd | was getuigd | waart getuigd | was getuigd | waren getuigd | waren getuigd | waren getuigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal getuigd zijn | zult getuigd zijn | zult getuigd zijn | zult getuigd zijn | zal getuigd zijn | zullen getuigd zijn | zullen getuigd zijn | zullen getuigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou getuigd zijn | zou getuigd zijn | zou/zoudt getuigd zijn | zoudt getuigd zijn | zou getuigd zijn | zouden getuigd zijn | zouden getuigd zijn | zouden getuigd zijn |