vervoeging van de bedrijvende vorm van uitblazen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitblazen | uit te blazen | ||||||||
toekomend | zullen uitblazen uit zullen blazen |
te zullen uitblazen uit te zullen blazen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgeblazen | te hebben uitgeblazen | ||||||||
toekomend | uitgeblazen zullen hebben | uitgeblazen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitblazend | uitgeblazen | ev. blaas uit |
mv. verouderd blaast uit |
blaze uit (bijzin) uitblaze | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | blaas uit | blaast uit | blaast uit | blaast uit | blaast uit | blazen uit | blazen uit | blazen uit | |||
verleden (o.v.t.) | blies uit | blies uit | blies uit | bliest uit | blies uit | bliezen uit | bliezen uit | bliezen uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitblazen | zult/zal uitblazen | zult/zal uitblazen | zult uitblazen | zal uitblazen | zullen uitblazen | zullen uitblazen | zullen uitblazen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitblazen | zou uitblazen | zou(dt) uitblazen | zoudt uitblazen | zou uitblazen | zouden uitblazen | zouden uitblazen | zouden uitblazen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitblaas | uitblaast | uitblaast | uitblaast | uitblaast | uitblazen | uitblazen | uitblazen | |||
verleden (o.v.t.) | uitblies | uitblies | uitblies | uitbliest | uitblies | uitbliezen | uitbliezen | uitbliezen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitblazen uit zal blazen |
zult/zal uitblazen uit zult/zal blazen |
zult/zal uitblazen uit zult/zal blazen |
zult uitblazen uit zult blazen |
zal uitblazen uit zal blazen |
zullen uitblazen uit zullen blazen |
zullen uitblazen uit zullen blazen |
zullen uitblazen uit zullen blazen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitblazen uit zou blazen |
zou uitblazen uit zou blazen |
zou(dt) uitblazen uit zou(dt) blazen |
zoudt uitblazen uit zoudt blazen |
zou uitblazen uit zou blazen |
zouden uitblazen uit zouden blazen |
zouden uitblazen uit zouden blazen |
zouden uitblazen uit zouden blazen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgeblazen | hebt uitgeblazen | hebt/heeft uitgeblazen | hebt uitgeblazen | heeft uitgeblazen | hebben uitgeblazen | hebben uitgeblazen | hebben uitgeblazen | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgeblazen | had uitgeblazen | had uitgeblazen | hadt uitgeblazen | had uitgeblazen | hadden uitgeblazen | hadden uitgeblazen | hadden uitgeblazen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgeblazen hebben | zal/zult uitgeblazen hebben | zult/zal uitgeblazen hebben | zult uitgeblazen hebben | zal uitgeblazen hebben | zullen uitgeblazen hebben | zullen uitgeblazen hebben | zullen uitgeblazen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgeblazen hebben | zou uitgeblazen hebben | zou/zoudt uitgeblazen hebben | zoudt uitgeblazen hebben | zou uitgeblazen hebben | zouden uitgeblazen hebben | zouden uitgeblazen hebben | zouden uitgeblazen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgeblazen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgeblazen | er is uitgeblazen | |||||||||
verleden | er werd uitgeblazen | er was uitgeblazen | |||||||||
toekomend | er zal uitgeblazen worden | er zal uitgeblazen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgeblazen worden | er zou uitgeblazen zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgeblazen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgeblazen worden | uitgeblazen te worden | ||||||||
toekomend | uitgeblazen zullen worden | uitgeblazen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgeblazen zijn | uitgeblazen te zijn | ||||||||
toekomend | uitgeblazen zullen zijn | uitgeblazen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgeblazen | wordt uitgeblazen | wordt uitgeblazen | wordt uitgeblazen | wordt uitgeblazen | worden uitgeblazen | worden uitgeblazen | worden uitgeblazen | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgeblazen | werd uitgeblazen | werd uitgeblazen | werdt uitgeblazen | werd uitgeblazen | werden uitgeblazen | werden uitgeblazen | werden uitgeblazen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgeblazen worden | zult uitgeblazen worden | zult uitgeblazen worden | zult uitgeblazen worden | zal uitgeblazen worden | zullen uitgeblazen worden | zullen uitgeblazen worden | zullen uitgeblazen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgeblazen worden | zou uitgeblazen worden | zou/zoudt uitgeblazen worden | zoudt uitgeblazen worden | zou uitgeblazen worden | zouden uitgeblazen worden | zouden uitgeblazen worden | zouden uitgeblazen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgeblazen | bent uitgeblazen | bent/is uitgeblazen | zijt uitgeblazen | is uitgeblazen | zijn uitgeblazen | zijn uitgeblazen | zijn uitgeblazen | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgeblazen | was uitgeblazen | was uitgeblazen | waart uitgeblazen | was uitgeblazen | waren uitgeblazen | waren uitgeblazen | waren uitgeblazen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgeblazen zijn | zult uitgeblazen zijn | zult uitgeblazen zijn | zult uitgeblazen zijn | zal uitgeblazen zijn | zullen uitgeblazen zijn | zullen uitgeblazen zijn | zullen uitgeblazen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgeblazen zijn | zou uitgeblazen zijn | zou/zoudt uitgeblazen zijn | zoudt uitgeblazen zijn | zou uitgeblazen zijn | zouden uitgeblazen zijn | zouden uitgeblazen zijn | zouden uitgeblazen zijn |