vervoeging van de bedrijvende vorm van uitdagen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitdagen | uit te dagen | ||||||||
toekomend | zullen uitdagen uit zullen dagen |
te zullen uitdagen uit te zullen dagen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgedaagd | te hebben uitgedaagd | ||||||||
toekomend | uitgedaagd zullen hebben | uitgedaagd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitdagend | uitgedaagd | ev. daag uit |
mv. verouderd daagt uit |
dage uit (bijzin) uitdage | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | daag uit | daagt uit | daagt uit | daagt uit | daagt uit | dagen uit | dagen uit | dagen uit | |||
verleden (o.v.t.) | daagde uit | daagde uit | daagde uit | daagde uit | daagde uit | daagden uit | daagden uit | daagden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitdagen | zult/zal uitdagen | zult/zal uitdagen | zult uitdagen | zal uitdagen | zullen uitdagen | zullen uitdagen | zullen uitdagen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitdagen | zou uitdagen | zou(dt) uitdagen | zoudt uitdagen | zou uitdagen | zouden uitdagen | zouden uitdagen | zouden uitdagen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitdaag | uitdaagt | uitdaagt | uitdaagt | uitdaagt | uitdagen | uitdagen | uitdagen | |||
verleden (o.v.t.) | uitdaagde | uitdaagde | uitdaagde | uitdaagde | uitdaagde | uitdaagden | uitdaagden | uitdaagden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitdagen uit zal dagen |
zult/zal uitdagen uit zult/zal dagen |
zult/zal uitdagen uit zult/zal dagen |
zult uitdagen uit zult dagen |
zal uitdagen uit zal dagen |
zullen uitdagen uit zullen dagen |
zullen uitdagen uit zullen dagen |
zullen uitdagen uit zullen dagen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitdagen uit zou dagen |
zou uitdagen uit zou dagen |
zou(dt) uitdagen uit zou(dt) dagen |
zoudt uitdagen uit zoudt dagen |
zou uitdagen uit zou dagen |
zouden uitdagen uit zouden dagen |
zouden uitdagen uit zouden dagen |
zouden uitdagen uit zouden dagen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgedaagd | hebt uitgedaagd | hebt/heeft uitgedaagd | hebt uitgedaagd | heeft uitgedaagd | hebben uitgedaagd | hebben uitgedaagd | hebben uitgedaagd | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgedaagd | had uitgedaagd | had uitgedaagd | hadt uitgedaagd | had uitgedaagd | hadden uitgedaagd | hadden uitgedaagd | hadden uitgedaagd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgedaagd hebben | zal/zult uitgedaagd hebben | zult/zal uitgedaagd hebben | zult uitgedaagd hebben | zal uitgedaagd hebben | zullen uitgedaagd hebben | zullen uitgedaagd hebben | zullen uitgedaagd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgedaagd hebben | zou uitgedaagd hebben | zou/zoudt uitgedaagd hebben | zoudt uitgedaagd hebben | zou uitgedaagd hebben | zouden uitgedaagd hebben | zouden uitgedaagd hebben | zouden uitgedaagd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgedaagd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgedaagd | er is uitgedaagd | |||||||||
verleden | er werd uitgedaagd | er was uitgedaagd | |||||||||
toekomend | er zal uitgedaagd worden | er zal uitgedaagd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgedaagd worden | er zou uitgedaagd zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgedaagd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgedaagd worden | uitgedaagd te worden | ||||||||
toekomend | uitgedaagd zullen worden | uitgedaagd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgedaagd zijn | uitgedaagd te zijn | ||||||||
toekomend | uitgedaagd zullen zijn | uitgedaagd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgedaagd | wordt uitgedaagd | wordt uitgedaagd | wordt uitgedaagd | wordt uitgedaagd | worden uitgedaagd | worden uitgedaagd | worden uitgedaagd | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgedaagd | werd uitgedaagd | werd uitgedaagd | werdt uitgedaagd | werd uitgedaagd | werden uitgedaagd | werden uitgedaagd | werden uitgedaagd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgedaagd worden | zult uitgedaagd worden | zult uitgedaagd worden | zult uitgedaagd worden | zal uitgedaagd worden | zullen uitgedaagd worden | zullen uitgedaagd worden | zullen uitgedaagd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgedaagd worden | zou uitgedaagd worden | zou/zoudt uitgedaagd worden | zoudt uitgedaagd worden | zou uitgedaagd worden | zouden uitgedaagd worden | zouden uitgedaagd worden | zouden uitgedaagd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgedaagd | bent uitgedaagd | bent/is uitgedaagd | zijt uitgedaagd | is uitgedaagd | zijn uitgedaagd | zijn uitgedaagd | zijn uitgedaagd | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgedaagd | was uitgedaagd | was uitgedaagd | waart uitgedaagd | was uitgedaagd | waren uitgedaagd | waren uitgedaagd | waren uitgedaagd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgedaagd zijn | zult uitgedaagd zijn | zult uitgedaagd zijn | zult uitgedaagd zijn | zal uitgedaagd zijn | zullen uitgedaagd zijn | zullen uitgedaagd zijn | zullen uitgedaagd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgedaagd zijn | zou uitgedaagd zijn | zou/zoudt uitgedaagd zijn | zoudt uitgedaagd zijn | zou uitgedaagd zijn | zouden uitgedaagd zijn | zouden uitgedaagd zijn | zouden uitgedaagd zijn |