vervoeging van de bedrijvende vorm van uitstellen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitstellen | uit te stellen | ||||||||
toekomend | zullen uitstellen uit zullen stellen |
te zullen uitstellen uit te zullen stellen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgesteld | te hebben uitgesteld | ||||||||
toekomend | uitgesteld zullen hebben | uitgesteld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitstellend | uitgesteld | ev. stel uit |
mv. verouderd stelt uit |
stelle uit (bijzin) uitstelle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | stel uit | stelt uit | stelt uit | stelt uit | stelt uit | stellen uit | stellen uit | stellen uit | |||
verleden (o.v.t.) | stelde uit | stelde uit | stelde uit | stelde uit | stelde uit | stelden uit | stelden uit | stelden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitstellen | zult/zal uitstellen | zult/zal uitstellen | zult uitstellen | zal uitstellen | zullen uitstellen | zullen uitstellen | zullen uitstellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitstellen | zou uitstellen | zou(dt) uitstellen | zoudt uitstellen | zou uitstellen | zouden uitstellen | zouden uitstellen | zouden uitstellen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitstel | uitstelt | uitstelt | uitstelt | uitstelt | uitstellen | uitstellen | uitstellen | |||
verleden (o.v.t.) | uitstelde | uitstelde | uitstelde | uitstelde | uitstelde | uitstelden | uitstelden | uitstelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitstellen uit zal stellen |
zult/zal uitstellen uit zult/zal stellen |
zult/zal uitstellen uit zult/zal stellen |
zult uitstellen uit zult stellen |
zal uitstellen uit zal stellen |
zullen uitstellen uit zullen stellen |
zullen uitstellen uit zullen stellen |
zullen uitstellen uit zullen stellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitstellen uit zou stellen |
zou uitstellen uit zou stellen |
zou(dt) uitstellen uit zou(dt) stellen |
zoudt uitstellen uit zoudt stellen |
zou uitstellen uit zou stellen |
zouden uitstellen uit zouden stellen |
zouden uitstellen uit zouden stellen |
zouden uitstellen uit zouden stellen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgesteld | hebt uitgesteld | hebt/heeft uitgesteld | hebt uitgesteld | heeft uitgesteld | hebben uitgesteld | hebben uitgesteld | hebben uitgesteld | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgesteld | had uitgesteld | had uitgesteld | hadt uitgesteld | had uitgesteld | hadden uitgesteld | hadden uitgesteld | hadden uitgesteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgesteld hebben | zal/zult uitgesteld hebben | zult/zal uitgesteld hebben | zult uitgesteld hebben | zal uitgesteld hebben | zullen uitgesteld hebben | zullen uitgesteld hebben | zullen uitgesteld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgesteld hebben | zou uitgesteld hebben | zou/zoudt uitgesteld hebben | zoudt uitgesteld hebben | zou uitgesteld hebben | zouden uitgesteld hebben | zouden uitgesteld hebben | zouden uitgesteld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgesteld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgesteld | er is uitgesteld | |||||||||
verleden | er werd uitgesteld | er was uitgesteld | |||||||||
toekomend | er zal uitgesteld worden | er zal uitgesteld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgesteld worden | er zou uitgesteld zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgesteld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgesteld worden | uitgesteld te worden | ||||||||
toekomend | uitgesteld zullen worden | uitgesteld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgesteld zijn | uitgesteld te zijn | ||||||||
toekomend | uitgesteld zullen zijn | uitgesteld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgesteld | wordt uitgesteld | wordt uitgesteld | wordt uitgesteld | wordt uitgesteld | worden uitgesteld | worden uitgesteld | worden uitgesteld | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgesteld | werd uitgesteld | werd uitgesteld | werdt uitgesteld | werd uitgesteld | werden uitgesteld | werden uitgesteld | werden uitgesteld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgesteld worden | zult uitgesteld worden | zult uitgesteld worden | zult uitgesteld worden | zal uitgesteld worden | zullen uitgesteld worden | zullen uitgesteld worden | zullen uitgesteld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgesteld worden | zou uitgesteld worden | zou/zoudt uitgesteld worden | zoudt uitgesteld worden | zou uitgesteld worden | zouden uitgesteld worden | zouden uitgesteld worden | zouden uitgesteld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgesteld | bent uitgesteld | bent/is uitgesteld | zijt uitgesteld | is uitgesteld | zijn uitgesteld | zijn uitgesteld | zijn uitgesteld | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgesteld | was uitgesteld | was uitgesteld | waart uitgesteld | was uitgesteld | waren uitgesteld | waren uitgesteld | waren uitgesteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgesteld zijn | zult uitgesteld zijn | zult uitgesteld zijn | zult uitgesteld zijn | zal uitgesteld zijn | zullen uitgesteld zijn | zullen uitgesteld zijn | zullen uitgesteld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgesteld zijn | zou uitgesteld zijn | zou/zoudt uitgesteld zijn | zoudt uitgesteld zijn | zou uitgesteld zijn | zouden uitgesteld zijn | zouden uitgesteld zijn | zouden uitgesteld zijn |