vervoeging van de bedrijvende vorm vermogen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | |||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | ||||||
ik | vermag | wij, we | vermogen | ik | vermocht | wij, we | vermochten | ik | zal vermogen | wij, we | zullen vermogen |
jij, je, U gij, ge |
vermag, vermoogt vermoogt |
jullie | vermogen | jij, je, U gij, ge |
vermocht | jullie | vermochten | jij, je, U gij, ge |
zal, zult vermogen zult vermogen |
jullie | zullen vermogen |
hij, zij, het | vermag | zij, ze | vermogen | hij, zij, het | vermocht | zij, ze | vermochten | hij, zij, het | zal vermogen | zij, ze | zullen vermogen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vermogend | vermogen hebben | - | - |
vervoeging van de bedrijvende vorm van vermogen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vermogen | te vermogen | ||||||||
toekomend | zullen vermogen | te zullen vermogen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vermocht | te hebben vermocht | ||||||||
toekomend | vermocht zullen hebben | vermocht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vermogend | vermocht | ev. vermag |
mv. verouderd vermag |
vermoge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | vermag | vermag | vermag | vermag | vermag | vermogen | vermogen | vermogen | |||
verleden (o.v.t.) | vermocht | vermocht | vermocht | vermocht | vermocht | vermochten | vermochten | vermochten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vermogen | zult/zal vermogen | zult/zal vermogen | zult vermogen | zal vermogen | zullen vermogen | zullen vermogen | zullen vermogen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vermogen | zou vermogen | zou(dt) vermogen | zoudt vermogen | zou vermogen | zouden vermogen | zouden vermogen | zouden vermogen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vermocht | hebt vermocht | hebt/heeft vermocht | hebt vermocht | heeft vermocht | hebben vermocht | hebben vermocht | hebben vermocht | |||
verleden (v.v.t.) | had vermocht | had vermocht | had vermocht | hadt vermocht | had vermocht | hadden vermocht | hadden vermocht | hadden vermocht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vermocht hebben | zal/zult vermocht hebben | zult/zal vermocht hebben | zult vermocht hebben | zal vermocht hebben | zullen vermocht hebben | zullen vermocht hebben | zullen vermocht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vermocht hebben | zou vermocht hebben | zou/zoudt vermocht hebben | zoudt vermocht hebben | zou vermocht hebben | zouden vermocht hebben | zouden vermocht hebben | zouden vermocht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm vermocht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt vermocht | er is vermocht | |||||||||
verleden | er werd vermocht | er was vermocht | |||||||||
toekomend | er zal vermocht worden | er zal vermocht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou vermocht worden | er zou vermocht zijn | |||||||||
lijdende vorm vermocht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vermocht worden | vermocht te worden | ||||||||
toekomend | vermocht zullen worden | vermocht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | vermocht zijn | vermocht te zijn | ||||||||
toekomend | vermocht zullen zijn | vermocht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word vermocht | wordt vermocht | wordt vermocht | wordt vermocht | wordt vermocht | worden vermocht | worden vermocht | worden vermocht | |||
verleden (o.v.t.) | werd vermocht | werd vermocht | werd vermocht | werdt vermocht | werd vermocht | werden vermocht | werden vermocht | werden vermocht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vermocht worden | zult vermocht worden | zult vermocht worden | zult vermocht worden | zal vermocht worden | zullen vermocht worden | zullen vermocht worden | zullen vermocht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vermocht worden | zou vermocht worden | zou/zoudt vermocht worden | zoudt vermocht worden | zou vermocht worden | zouden vermocht worden | zouden vermocht worden | zouden vermocht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben vermocht | bent vermocht | bent/is vermocht | zijt vermocht | is vermocht | zijn vermocht | zijn vermocht | zijn vermocht | |||
verleden (v.v.t.) | was vermocht | was vermocht | was vermocht | waart vermocht | was vermocht | waren vermocht | waren vermocht | waren vermocht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vermocht zijn | zult vermocht zijn | zult vermocht zijn | zult vermocht zijn | zal vermocht zijn | zullen vermocht zijn | zullen vermocht zijn | zullen vermocht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vermocht zijn | zou vermocht zijn | zou/zoudt vermocht zijn | zoudt vermocht zijn | zou vermocht zijn | zouden vermocht zijn | zouden vermocht zijn | zouden vermocht zijn |