vervoeging van de bedrijvende vorm van verraden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verraden | te verraden | ||||||||
toekomend | zullen verraden | te zullen verraden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verraden | te hebben verraden | ||||||||
toekomend | verraden zullen hebben | verraden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verradend | verraden | ev. verraad |
mv. verouderd verraadt |
verrade | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verraad | verraadt | verraadt | verraadt | verraadt | verraden | verraden | verraden | |||
verleden (o.v.t.) | verraadde/ verried | verraadde/ verried | verraadde/ verried | verraadde/ verried | verraadde/ verried | verraadden/ verrieden | verraadden/ verrieden | verraadden/ verrieden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verraden | zult/zal verraden | zult/zal verraden | zult verraden | zal verraden | zullen verraden | zullen verraden | zullen verraden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verraden | zou verraden | zou(dt) verraden | zoudt verraden | zou verraden | zouden verraden | zouden verraden | zouden verraden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verraden | hebt verraden | hebt/heeft verraden | hebt verraden | heeft verraden | hebben verraden | hebben verraden | hebben verraden | |||
verleden (v.v.t.) | had verraden | had verraden | had verraden | hadt verraden | had verraden | hadden verraden | hadden verraden | hadden verraden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verraden hebben | zal/zult verraden hebben | zult/zal verraden hebben | zult verraden hebben | zal verraden hebben | zullen verraden hebben | zullen verraden hebben | zullen verraden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verraden hebben | zou verraden hebben | zou/zoudt verraden hebben | zoudt verraden hebben | zou verraden hebben | zouden verraden hebben | zouden verraden hebben | zouden verraden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verraden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verraden | er is verraden | |||||||||
verleden | er werd verraden | er was verraden | |||||||||
toekomend | er zal verraden worden | er zal verraden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verraden worden | er zou verraden zijn | |||||||||
lijdende vorm verraden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verraden worden | verraden te worden | ||||||||
toekomend | verraden zullen worden | verraden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verraden zijn | verraden te zijn | ||||||||
toekomend | verraden zullen zijn | verraden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verraden | wordt verraden | wordt verraden | wordt verraden | wordt verraden | worden verraden | worden verraden | worden verraden | |||
verleden (o.v.t.) | werd verraden | werd verraden | werd verraden | werdt verraden | werd verraden | werden verraden | werden verraden | werden verraden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verraden worden | zult verraden worden | zult verraden worden | zult verraden worden | zal verraden worden | zullen verraden worden | zullen verraden worden | zullen verraden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verraden worden | zou verraden worden | zou/zoudt verraden worden | zoudt verraden worden | zou verraden worden | zouden verraden worden | zouden verraden worden | zouden verraden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verraden | bent verraden | bent/is verraden | zijt verraden | is verraden | zijn verraden | zijn verraden | zijn verraden | |||
verleden (v.v.t.) | was verraden | was verraden | was verraden | waart verraden | was verraden | waren verraden | waren verraden | waren verraden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verraden zijn | zult verraden zijn | zult verraden zijn | zult verraden zijn | zal verraden zijn | zullen verraden zijn | zullen verraden zijn | zullen verraden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verraden zijn | zou verraden zijn | zou/zoudt verraden zijn | zoudt verraden zijn | zou verraden zijn | zouden verraden zijn | zouden verraden zijn | zouden verraden zijn |