vervoeging van de bedrijvende vorm van verschansen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verschansen | te verschansen | ||||||||
toekomend | zullen verschansen | te zullen verschansen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verschanst | te hebben verschanst | ||||||||
toekomend | verschanst zullen hebben | verschanst te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verschansend | verschanst | ev. verschans |
mv. verouderd verschanst |
verschanse | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verschans | verschanst | verschanst | verschanst | verschanst | verschansen | verschansen | verschansen | |||
verleden (o.v.t.) | verschanste | verschanste | verschanste | verschanste | verschanste | verschansten | verschansten | verschansten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verschansen | zult/zal verschansen | zult/zal verschansen | zult verschansen | zal verschansen | zullen verschansen | zullen verschansen | zullen verschansen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verschansen | zou verschansen | zou(dt) verschansen | zoudt verschansen | zou verschansen | zouden verschansen | zouden verschansen | zouden verschansen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verschanst | hebt verschanst | hebt/heeft verschanst | hebt verschanst | heeft verschanst | hebben verschanst | hebben verschanst | hebben verschanst | |||
verleden (v.v.t.) | had verschanst | had verschanst | had verschanst | hadt verschanst | had verschanst | hadden verschanst | hadden verschanst | hadden verschanst | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verschanst hebben | zal/zult verschanst hebben | zult/zal verschanst hebben | zult verschanst hebben | zal verschanst hebben | zullen verschanst hebben | zullen verschanst hebben | zullen verschanst hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verschanst hebben | zou verschanst hebben | zou/zoudt verschanst hebben | zoudt verschanst hebben | zou verschanst hebben | zouden verschanst hebben | zouden verschanst hebben | zouden verschanst hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verschanst worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verschanst | er is verschanst | |||||||||
verleden | er werd verschanst | er was verschanst | |||||||||
toekomend | er zal verschanst worden | er zal verschanst zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verschanst worden | er zou verschanst zijn | |||||||||
lijdende vorm verschanst worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verschanst worden | verschanst te worden | ||||||||
toekomend | verschanst zullen worden | verschanst te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verschanst zijn | verschanst te zijn | ||||||||
toekomend | verschanst zullen zijn | verschanst te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verschanst | wordt verschanst | wordt verschanst | wordt verschanst | wordt verschanst | worden verschanst | worden verschanst | worden verschanst | |||
verleden (o.v.t.) | werd verschanst | werd verschanst | werd verschanst | werdt verschanst | werd verschanst | werden verschanst | werden verschanst | werden verschanst | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verschanst worden | zult verschanst worden | zult verschanst worden | zult verschanst worden | zal verschanst worden | zullen verschanst worden | zullen verschanst worden | zullen verschanst worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verschanst worden | zou verschanst worden | zou/zoudt verschanst worden | zoudt verschanst worden | zou verschanst worden | zouden verschanst worden | zouden verschanst worden | zouden verschanst worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verschanst | bent verschanst | bent/is verschanst | zijt verschanst | is verschanst | zijn verschanst | zijn verschanst | zijn verschanst | |||
verleden (v.v.t.) | was verschanst | was verschanst | was verschanst | waart verschanst | was verschanst | waren verschanst | waren verschanst | waren verschanst | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verschanst zijn | zult verschanst zijn | zult verschanst zijn | zult verschanst zijn | zal verschanst zijn | zullen verschanst zijn | zullen verschanst zijn | zullen verschanst zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verschanst zijn | zou verschanst zijn | zou/zoudt verschanst zijn | zoudt verschanst zijn | zou verschanst zijn | zouden verschanst zijn | zouden verschanst zijn | zouden verschanst zijn |