vervoeging van de bedrijvende vorm van verwittigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verwittigen | te verwittigen | ||||||||
toekomend | zullen verwittigen | te zullen verwittigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verwittigd | te hebben verwittigd | ||||||||
toekomend | verwittigd zullen hebben | verwittigd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verwittigend | verwittigd | ev. verwittig |
mv. verouderd verwittigt |
verwittige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verwittig | verwittigt | verwittigt | verwittigt | verwittigt | verwittigen | verwittigen | verwittigen | |||
verleden (o.v.t.) | verwittigde | verwittigde | verwittigde | verwittigde | verwittigde | verwittigden | verwittigden | verwittigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verwittigen | zult/zal verwittigen | zult/zal verwittigen | zult verwittigen | zal verwittigen | zullen verwittigen | zullen verwittigen | zullen verwittigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verwittigen | zou verwittigen | zou(dt) verwittigen | zoudt verwittigen | zou verwittigen | zouden verwittigen | zouden verwittigen | zouden verwittigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verwittigd | hebt verwittigd | hebt/heeft verwittigd | hebt verwittigd | heeft verwittigd | hebben verwittigd | hebben verwittigd | hebben verwittigd | |||
verleden (v.v.t.) | had verwittigd | had verwittigd | had verwittigd | hadt verwittigd | had verwittigd | hadden verwittigd | hadden verwittigd | hadden verwittigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verwittigd hebben | zal/zult verwittigd hebben | zult/zal verwittigd hebben | zult verwittigd hebben | zal verwittigd hebben | zullen verwittigd hebben | zullen verwittigd hebben | zullen verwittigd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verwittigd hebben | zou verwittigd hebben | zou/zoudt verwittigd hebben | zoudt verwittigd hebben | zou verwittigd hebben | zouden verwittigd hebben | zouden verwittigd hebben | zouden verwittigd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verwittigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verwittigd | er is verwittigd | |||||||||
verleden | er werd verwittigd | er was verwittigd | |||||||||
toekomend | er zal verwittigd worden | er zal verwittigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verwittigd worden | er zou verwittigd zijn | |||||||||
lijdende vorm verwittigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verwittigd worden | verwittigd te worden | ||||||||
toekomend | verwittigd zullen worden | verwittigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verwittigd zijn | verwittigd te zijn | ||||||||
toekomend | verwittigd zullen zijn | verwittigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verwittigd | wordt verwittigd | wordt verwittigd | wordt verwittigd | wordt verwittigd | worden verwittigd | worden verwittigd | worden verwittigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verwittigd | werd verwittigd | werd verwittigd | werdt verwittigd | werd verwittigd | werden verwittigd | werden verwittigd | werden verwittigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verwittigd worden | zult verwittigd worden | zult verwittigd worden | zult verwittigd worden | zal verwittigd worden | zullen verwittigd worden | zullen verwittigd worden | zullen verwittigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verwittigd worden | zou verwittigd worden | zou/zoudt verwittigd worden | zoudt verwittigd worden | zou verwittigd worden | zouden verwittigd worden | zouden verwittigd worden | zouden verwittigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verwittigd | bent verwittigd | bent/is verwittigd | zijt verwittigd | is verwittigd | zijn verwittigd | zijn verwittigd | zijn verwittigd | |||
verleden (v.v.t.) | was verwittigd | was verwittigd | was verwittigd | waart verwittigd | was verwittigd | waren verwittigd | waren verwittigd | waren verwittigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verwittigd zijn | zult verwittigd zijn | zult verwittigd zijn | zult verwittigd zijn | zal verwittigd zijn | zullen verwittigd zijn | zullen verwittigd zijn | zullen verwittigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verwittigd zijn | zou verwittigd zijn | zou/zoudt verwittigd zijn | zoudt verwittigd zijn | zou verwittigd zijn | zouden verwittigd zijn | zouden verwittigd zijn | zouden verwittigd zijn |