vervoeging van de bedrijvende vorm van geloven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geloven | te geloven | ||||||||
toekomend | zullen geloven | te zullen geloven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geloofd | te hebben geloofd | ||||||||
toekomend | geloofd zullen hebben | geloofd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
gelovend | geloofd | ev. geloof |
mv. verouderd gelooft |
gelove | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | geloof | gelooft | gelooft | gelooft | gelooft | geloven | geloven | geloven | |||
verleden (o.v.t.) | geloofde | geloofde | geloofde | geloofde | geloofde | geloofden | geloofden | geloofden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geloven | zult/zal geloven | zult/zal geloven | zult geloven | zal geloven | zullen geloven | zullen geloven | zullen geloven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geloven | zou geloven | zou(dt) geloven | zoudt geloven | zou geloven | zouden geloven | zouden geloven | zouden geloven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geloofd | hebt geloofd | hebt/heeft geloofd | hebt geloofd | heeft geloofd | hebben geloofd | hebben geloofd | hebben geloofd | |||
verleden (v.v.t.) | had geloofd | had geloofd | had geloofd | hadt geloofd | had geloofd | hadden geloofd | hadden geloofd | hadden geloofd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geloofd hebben | zal/zult geloofd hebben | zult/zal geloofd hebben | zult geloofd hebben | zal geloofd hebben | zullen geloofd hebben | zullen geloofd hebben | zullen geloofd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geloofd hebben | zou geloofd hebben | zou/zoudt geloofd hebben | zoudt geloofd hebben | zou geloofd hebben | zouden geloofd hebben | zouden geloofd hebben | zouden geloofd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geloofd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geloofd | er is geloofd | |||||||||
verleden | er werd geloofd | er was geloofd | |||||||||
toekomend | er zal geloofd worden | er zal geloofd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geloofd worden | er zou geloofd zijn | |||||||||
lijdende vorm geloofd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geloofd worden | geloofd te worden | ||||||||
toekomend | geloofd zullen worden | geloofd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geloofd zijn | geloofd te zijn | ||||||||
toekomend | geloofd zullen zijn | geloofd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geloofd | wordt geloofd | wordt geloofd | wordt geloofd | wordt geloofd | worden geloofd | worden geloofd | worden geloofd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geloofd | werd geloofd | werd geloofd | werdt geloofd | werd geloofd | werden geloofd | werden geloofd | werden geloofd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geloofd worden | zult geloofd worden | zult geloofd worden | zult geloofd worden | zal geloofd worden | zullen geloofd worden | zullen geloofd worden | zullen geloofd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geloofd worden | zou geloofd worden | zou/zoudt geloofd worden | zoudt geloofd worden | zou geloofd worden | zouden geloofd worden | zouden geloofd worden | zouden geloofd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geloofd | bent geloofd | bent/is geloofd | zijt geloofd | is geloofd | zijn geloofd | zijn geloofd | zijn geloofd | |||
verleden (v.v.t.) | was geloofd | was geloofd | was geloofd | waart geloofd | was geloofd | waren geloofd | waren geloofd | waren geloofd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geloofd zijn | zult geloofd zijn | zult geloofd zijn | zult geloofd zijn | zal geloofd zijn | zullen geloofd zijn | zullen geloofd zijn | zullen geloofd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geloofd zijn | zou geloofd zijn | zou/zoudt geloofd zijn | zoudt geloofd zijn | zou geloofd zijn | zouden geloofd zijn | zouden geloofd zijn | zouden geloofd zijn |