paar

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord paar. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord paar, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je paar in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord paar is hier. De definitie van het woord paar zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanpaar, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
. Deze sportschoenen zijn een versleten, nog net herkenbaar paar
. Een lachend paar
  • paar
enkelvoud meervoud
naamwoord paar paren
verkleinwoord paartje paartjes

het paaro

  1. twee personen of zaken die bij elkaar horen
  2. (pregnant) twee geliefden die een relatie hebben

paar

  1. meerdere, maar niet heel veel
    • Neem jij een paar appels mee? 
    • Die paar mensen zonder auto moeten maar gaan lopen. 
     De hele dag was het vriendelijk en rustig weer geweest, maar nu kwam er vanaf de andere kant van de berg een zwaar onweer op me af dat om de paar seconden fel oplichtte.[5]
     "Het is dit jaar voor eerst dat we het effect zo duidelijk zien", zegt voorzitter Rachel Heijne van Kringloop Nederland. "We zien ook dat de kwaliteit van spullen gewoon echt slecht is. Het is kleding die na een paar keer wassen kapot gaat. Die kun je niet in de kringloop verkopen.[6]
stellend
onverbogen paar
verbogen pare
partitief paars

paar

  1. even in getal
vervoeging van
paren

paar

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paren
    • Ik paar. 
  2. gebiedende wijs van paren
    • Paar! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paren
    • Paar je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]


  • paar

paar

  1. paar
    «Letschde Woch hemmer ee paar scheene warme Daage ghatt.»
    Vorige week hebben we een paar mooie dagen gehad.