vervoeging van de bedrijvende vorm van wegcijferen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | wegcijferen | weg te cijferen | ||||||||
toekomend | zullen wegcijferen weg zullen cijferen |
te zullen wegcijferen weg te zullen cijferen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben weggecijferd | te hebben weggecijferd | ||||||||
toekomend | weggecijferd zullen hebben | weggecijferd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
wegcijferend | weggecijferd | ev. cijfer weg |
mv. verouderd cijfert weg |
cijfere weg (bijzin) wegcijfere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | cijfer weg | cijfert weg | cijfert weg | cijfert weg | cijfert weg | cijferen weg | cijferen weg | cijferen weg | |||
verleden (o.v.t.) | cijferde weg | cijferde weg | cijferde weg | cijferde weg | cijferde weg | cijferden weg | cijferden weg | cijferden weg | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal wegcijferen | zult/zal wegcijferen | zult/zal wegcijferen | zult wegcijferen | zal wegcijferen | zullen wegcijferen | zullen wegcijferen | zullen wegcijferen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou wegcijferen | zou wegcijferen | zou(dt) wegcijferen | zoudt wegcijferen | zou wegcijferen | zouden wegcijferen | zouden wegcijferen | zouden wegcijferen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | wegcijfer | wegcijfert | wegcijfert | wegcijfert | wegcijfert | wegcijferen | wegcijferen | wegcijferen | |||
verleden (o.v.t.) | wegcijferde | wegcijferde | wegcijferde | wegcijferde | wegcijferde | wegcijferden | wegcijferden | wegcijferden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal wegcijferen weg zal cijferen |
zult/zal wegcijferen weg zult/zal cijferen |
zult/zal wegcijferen weg zult/zal cijferen |
zult wegcijferen weg zult cijferen |
zal wegcijferen weg zal cijferen |
zullen wegcijferen weg zullen cijferen |
zullen wegcijferen weg zullen cijferen |
zullen wegcijferen weg zullen cijferen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou wegcijferen weg zou cijferen |
zou wegcijferen weg zou cijferen |
zou(dt) wegcijferen weg zou(dt) cijferen |
zoudt wegcijferen weg zoudt cijferen |
zou wegcijferen weg zou cijferen |
zouden wegcijferen weg zouden cijferen |
zouden wegcijferen weg zouden cijferen |
zouden wegcijferen weg zouden cijferen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb weggecijferd | hebt weggecijferd | hebt/heeft weggecijferd | hebt weggecijferd | heeft weggecijferd | hebben weggecijferd | hebben weggecijferd | hebben weggecijferd | |||
verleden (v.v.t.) | had weggecijferd | had weggecijferd | had weggecijferd | hadt weggecijferd | had weggecijferd | hadden weggecijferd | hadden weggecijferd | hadden weggecijferd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal weggecijferd hebben | zal/zult weggecijferd hebben | zult/zal weggecijferd hebben | zult weggecijferd hebben | zal weggecijferd hebben | zullen weggecijferd hebben | zullen weggecijferd hebben | zullen weggecijferd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou weggecijferd hebben | zou weggecijferd hebben | zou/zoudt weggecijferd hebben | zoudt weggecijferd hebben | zou weggecijferd hebben | zouden weggecijferd hebben | zouden weggecijferd hebben | zouden weggecijferd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm weggecijferd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt weggecijferd | er is weggecijferd | |||||||||
verleden | er werd weggecijferd | er was weggecijferd | |||||||||
toekomend | er zal weggecijferd worden | er zal weggecijferd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou weggecijferd worden | er zou weggecijferd zijn | |||||||||
lijdende vorm weggecijferd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | weggecijferd worden | weggecijferd te worden | ||||||||
toekomend | weggecijferd zullen worden | weggecijferd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | weggecijferd zijn | weggecijferd te zijn | ||||||||
toekomend | weggecijferd zullen zijn | weggecijferd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word weggecijferd | wordt weggecijferd | wordt weggecijferd | wordt weggecijferd | wordt weggecijferd | worden weggecijferd | worden weggecijferd | worden weggecijferd | |||
verleden (o.v.t.) | werd weggecijferd | werd weggecijferd | werd weggecijferd | werdt weggecijferd | werd weggecijferd | werden weggecijferd | werden weggecijferd | werden weggecijferd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal weggecijferd worden | zult weggecijferd worden | zult weggecijferd worden | zult weggecijferd worden | zal weggecijferd worden | zullen weggecijferd worden | zullen weggecijferd worden | zullen weggecijferd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou weggecijferd worden | zou weggecijferd worden | zou/zoudt weggecijferd worden | zoudt weggecijferd worden | zou weggecijferd worden | zouden weggecijferd worden | zouden weggecijferd worden | zouden weggecijferd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben weggecijferd | bent weggecijferd | bent/is weggecijferd | zijt weggecijferd | is weggecijferd | zijn weggecijferd | zijn weggecijferd | zijn weggecijferd | |||
verleden (v.v.t.) | was weggecijferd | was weggecijferd | was weggecijferd | waart weggecijferd | was weggecijferd | waren weggecijferd | waren weggecijferd | waren weggecijferd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal weggecijferd zijn | zult weggecijferd zijn | zult weggecijferd zijn | zult weggecijferd zijn | zal weggecijferd zijn | zullen weggecijferd zijn | zullen weggecijferd zijn | zullen weggecijferd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou weggecijferd zijn | zou weggecijferd zijn | zou/zoudt weggecijferd zijn | zoudt weggecijferd zijn | zou weggecijferd zijn | zouden weggecijferd zijn | zouden weggecijferd zijn | zouden weggecijferd zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich wegcijferen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | cijfer me weg (bijzin) me wegcijfer |
wij, we | cijferen ons weg (bijzin) ons wegcijferen |
ik | cijferde me weg (bijzin) me wegcijferde |
wij, we | cijferden ons weg (bijzin) ons wegcijferden |
ik | zal me wegcijferen | wij, we | zullen ons wegcijferen |
2 | jij, je | cijfert je weg (bijzin) je wegcijfert |
jullie | cijferen je weg (bijzin) je wegcijferen |
jij, je | cijferde je weg (bijzin) je wegcijferde |
jullie | cijferden je weg (bijzin) je wegcijferden |
jij, je | zal, zult je wegcijferen | jullie | zullen je wegcijferen |
u | cijfert zich/u weg (bijzin) zich/u wegcijfert |
u | cijfert zich/u weg (bijzin) zich/u wegcijfert |
u | cijferde zich/u weg (bijzin) zich/u wegcijferde |
u | cijferde zich/u weg (bijzin) zich/u wegcijferde |
u | zult zich/u wegcijferen | u | zult zich/u wegcijferen | |
gij, ge | cijfert u weg (bijzin) u wegcijfert |
gij, ge, gijlieden |
cijfert u weg (bijzin) u wegcijfert |
gij, ge | cijferde u weg (bijzin) u wegcijferde |
gij, ge, gijlieden |
cijferde u weg (bijzin) u wegcijferde |
gij, ge | zult u wegcijferen | gij, ge gijlieden |
zult u wegcijferen | |
3 | hij, zij, het | cijfert zich weg (bijzin) zich wegcijfert |
zij, ze | cijferen zich weg (bijzin) zich wegcijferen |
hij, zij, het | cijferde zich weg (bijzin) zich wegcijferde |
zij, ze | cijferden zich weg (bijzin) zich wegcijferden |
hij, zij, het | zal zich wegcijferen | zij, ze | zullen zich wegcijferen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich wegcijferend | zich weggecijferd hebben | cijfer u/je weg, cijfert je weg | cijfere zich weg (bijzin) zich wegcijfere |