vervoeging van de bedrijvende vorm van weken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | weken | te weken | ||||||||
toekomend | zullen weken | te zullen weken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geweekt | te hebben geweekt | ||||||||
toekomend | geweekt zullen hebben | geweekt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
wekend | geweekt | ev. week |
mv. verouderd weekt |
weke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | week | weekt | weekt | weekt | weekt | weken | weken | weken | |||
verleden (o.v.t.) | weekte | weekte | weekte | weekte | weekte | weekten | weekten | weekten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal weken | zult/zal weken | zult/zal weken | zult weken | zal weken | zullen weken | zullen weken | zullen weken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou weken | zou weken | zou(dt) weken | zoudt weken | zou weken | zouden weken | zouden weken | zouden weken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geweekt | hebt geweekt | hebt/heeft geweekt | hebt geweekt | heeft geweekt | hebben geweekt | hebben geweekt | hebben geweekt | |||
verleden (v.v.t.) | had geweekt | had geweekt | had geweekt | hadt geweekt | had geweekt | hadden geweekt | hadden geweekt | hadden geweekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geweekt hebben | zal/zult geweekt hebben | zult/zal geweekt hebben | zult geweekt hebben | zal geweekt hebben | zullen geweekt hebben | zullen geweekt hebben | zullen geweekt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geweekt hebben | zou geweekt hebben | zou/zoudt geweekt hebben | zoudt geweekt hebben | zou geweekt hebben | zouden geweekt hebben | zouden geweekt hebben | zouden geweekt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geweekt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geweekt | er is geweekt | |||||||||
verleden | er werd geweekt | er was geweekt | |||||||||
toekomend | er zal geweekt worden | er zal geweekt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geweekt worden | er zou geweekt zijn | |||||||||
lijdende vorm geweekt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geweekt worden | geweekt te worden | ||||||||
toekomend | geweekt zullen worden | geweekt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geweekt zijn | geweekt te zijn | ||||||||
toekomend | geweekt zullen zijn | geweekt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geweekt | wordt geweekt | wordt geweekt | wordt geweekt | wordt geweekt | worden geweekt | worden geweekt | worden geweekt | |||
verleden (o.v.t.) | werd geweekt | werd geweekt | werd geweekt | werdt geweekt | werd geweekt | werden geweekt | werden geweekt | werden geweekt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geweekt worden | zult geweekt worden | zult geweekt worden | zult geweekt worden | zal geweekt worden | zullen geweekt worden | zullen geweekt worden | zullen geweekt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geweekt worden | zou geweekt worden | zou/zoudt geweekt worden | zoudt geweekt worden | zou geweekt worden | zouden geweekt worden | zouden geweekt worden | zouden geweekt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geweekt | bent geweekt | bent/is geweekt | zijt geweekt | is geweekt | zijn geweekt | zijn geweekt | zijn geweekt | |||
verleden (v.v.t.) | was geweekt | was geweekt | was geweekt | waart geweekt | was geweekt | waren geweekt | waren geweekt | waren geweekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geweekt zijn | zult geweekt zijn | zult geweekt zijn | zult geweekt zijn | zal geweekt zijn | zullen geweekt zijn | zullen geweekt zijn | zullen geweekt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geweekt zijn | zou geweekt zijn | zou/zoudt geweekt zijn | zoudt geweekt zijn | zou geweekt zijn | zouden geweekt zijn | zouden geweekt zijn | zouden geweekt zijn |