Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
hon. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
hon, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
hon in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
hon is hier. De definitie van het woord
hon zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
hon, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *hanhaną
hon
- hangen
hon
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd gebiedende wijs bedrijvende vorm van honen
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van honen
hon
- blijven hangen
- Afgeleid van het Angelsaksische on
hon
- op, in
- Afgeleid van het Angelsaksische ān
hon
- een, één
hon
- men
- Afgeleid van het Oudhoogduitse havēn
hon
- hebben
hon m
- drijfjacht; jacht waarbij het wild eerst in de richting van de jagers wordt gedreven
hon monbezield
- drijfjacht; jacht waarbij het wild eerst in de richting van de jagers wordt gedreven
- «Myslivecké sdružení pořádá tradiční hon na lišku.»
- De jachtvereniging organiseert de traditionele vossenjacht.
- haast
- sprint
- (verouderd)(eenheid) een oud-Tsjechische lengtemaat, van iets minder dan 200 meter
- (landbouw) akker met monocultuur
- honba v, lov monbezield
- chvat monbezield, shon monbezield, spěch monbezield, honička v
- kalup v, úprk monbezield, honička v
- –
- –
hon
- hebben
hon
- (dierkunde) haan
hon
- zij (vrouwelijke vorm, derde persoon enkelvoud)
hon
- nominatief gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van ho