thuis

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord thuis. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord thuis, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je thuis in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord thuis is hier. De definitie van het woord thuis zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanthuis, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thuis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuis -
verkleinwoord thuisje thuisjes

Zelfstandig naamwoord

het thuiso

  1. een plek waar iemand woont en zich veilig voelt
    • Hier vindt zelfs deze zeldzame vlinder een thuis. 
     ` Welke plek noemde jij thuis voordat je hier kwam?'
    `De woestijn,' zei hij. 'Maar meneer Montebello heeft ervoor gezorgd dat ik de woestijn ben vergeten. Ik ben hem daar dankbaar voor.'
     Thuis had ik een systeem in elkaar geknutseld met klittenband die de paraplu aan mijn rugzak bevestigde, waardoor ik mijn handen vrijhield voor mijn wandelstokken.
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Een gecompliceerde kwestie op een makkelijke en snelle manier proberen op te lossen (waarbij het resultaat vaak slechts een schijnoplossing is)
  • Niet thuis geven
Niet komen met een gepast antwoord of de juiste reactie
• De verantwoordelijke ministers geven niet thuis. 
  • Oost west, thuis best
Waar je ook bent, thuis voel je beter op je gemak
  • Thuis is in je schuur
Je bent weinig thuis
  • Van alle markten thuis zijn
Veel kunnen en handig zijn of veel weten
  • Van iets niet thuis zijn
  • Zijn trekken thuis krijgen
Door anderen op dezelfde manier behandeld worden als je hun behandelde (bv met een streek)
  • Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens
Uiteindelijk is het thuis toch het beste toeven
Vertalingen

Bijwoord

thuis

  1. op de eigen stek
    • Hij was thuis. 
  2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 13
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be