Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
winter. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
winter, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
winter in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
winter is hier. De definitie van het woord
winter zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
winter, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de winter m
- (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september
- ▸ Een geliefde vakantiestad voor skiërs in de winter en watersportliefhebbers in de zomer.[4]
- Eén bonte kraai maakt nog geen winter
99 % |
van de Nederlanders;
|
100 % |
van de Vlamingen.[6]
|
winter
- (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september
winter
- (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september
winter
- (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september
winter
- (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september
winter
- (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september