zondag

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord zondag. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord zondag, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je zondag in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord zondag is hier. De definitie van het woord zondag zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanzondag, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • zon·dag
enkelvoud meervoud
naamwoord zondag zondagen
verkleinwoord zondagje zondagjes

de zondagm

  1. (tijdrekening), (dag) een dag van de week die na zaterdag en voor maandag komt
    • Zondag is de tweede dag van het weekend. 
    • Zondag is de eerste dag van de week. 
     Een doodgewone veertiger met een eigen bedrijf, twintig jaar getrouwd, vader van drie, die elke zondag het gras maait.[3]
  • vanaf zondag
  • zondag aan zondag
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. zondag op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
naamwoord zondag zondagen
verkleinwoord

zondag

  1. (tijdrekening)(dag) zondag; een dag van de week die na zaterdag en voor maandag komt


enkelvoud meervoud
naamwoord zondag zondagen / zondaege
verkleinwoord

zondag

  1. (tijdrekening)(dag) zondag; een dag van de week die na zaterdag en voor maandag komt


zondag

  1. (tijdrekening)(dag) zondag; een dag van de week die na zaterdag en voor maandag komt


zondag

  1. (tijdrekening)(dag) zondag; een dag van de week die na zaterdag en voor maandag komt