bouwen

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord bouwen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord bouwen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je bouwen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord bouwen is hier. De definitie van het woord bouwen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanbouwen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
bouwen bouwend
bouw gebouwd
gebouw
bouwsel
bouwer
  • bou·wen
  • In de betekenis van ‘een huis optrekken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • In de betekenis van ‘het land bewerken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1375 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bouwen
bouwde
gebouwd
zwak -d volledig

bouwen

  1. overgankelijk, (bouwkunde) een constructie oprichten door het samenvoegen van onderdelen
    • Dit kasteel werd in de dertiende eeuw gebouwd. 
     Een goede vriendin verwees me naar Maurits de Planque, een ervaren survival-instructeur van wie ik het een en ander hoopte te leren, zoals vuur maken, een schuilplaats bouwen en wat ik zou kunnen eten uit de natuur mocht ik verdwalen.[2]
     Het werd met de minuut duidelijker dat zijn vrouw het podium bouwde waarop hij kon schitteren.[3]
  2. inergatief ~ op: zich verlaten op, vertrouwen op
    • Iemand waarop je kunt bouwen is een betrouwbaar persoon. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]